1947, No. 1690. Invoerrechten) luidt de officiële
titel van het besluit, dat de heffing van 300
inkomende rechten naar waarde regelt. De ^waar
de", waarnaar een film bij invoer zal worden aan
geslagen, wordt vastgesteld door de douaniers, aan
de hand van een voorlopige berekening met be
trekking tot de te verwachten netto-winsten. Het
besluit neemt hierbij aan, dat de verkoop het
alleenvertoningsrecht in het Verenigde Koninkrijk
inhoudt en dat alle opbrengsten van verhuur of
wederverkoop aan de verhuurder zullen komen.
Voorts dat de winst en de onkosten van de ver
huurder niet hoger zullen zijn dan 30% van de
bruto-recettes, alsmede dat „noch de verkoper of
diens gelieerde enig belang heeft bij de exploi
tatie van de film in het Verenigde Koninkrijk."
Een vierde deel van de verwachte winsten wordt
beschouwd als de „waarde". Drie vierde deel of
drie maal de waarde" moet door de importeur
terstond aan inkomende rechten tegen ontvangst
bewijs der douane worden gedeponeerd. Slechts
tegen overlegging van dit ontvangstbewijs kan de
film op het Ministerie van Handel ter openbare
vertoning worden geregistreerd.
Volgens artikel 3 van het besluit kunnen ver
dere copieën van reeds aangeslagen films worden
geïmporteerd tegen een recht van ruim vier cent
per voet (30,5 cm.), maar voor een copie van een
reeds in Engeland aanwezige onbelaste film zal bij
invoer het volle recht moeten worden voldaan.
Voor films, welke outright zijn gekocht, is bij in
voer driemaal de koopprijs verschuldigd. Films van
bijzondere culturele waarde kunnen van inkomen
de rechten worden vrijgesteld, daar het reeds
sedert tien jaar gevolgde systeem, waarbij het
British Film Institute een certificaat tot vrijstelling
van belastingen en rechten kan uitreiken, gehand
haafd blijft.
De nieuwe inkomende rechten worden van alle
in te voeren films geheven. De leen-overeenkomst,
welke in 1946 tussen Amerika en Engeland werd
gesloten, bepaalt, dat bij het uitvaardigen van
nieuwe beschermende maatregeden geen uitzonde-
rings- of begunstigingsclausules ten opzichte van
enig land mogen worden vastgesteld, tenzij zij ook
de Verenigde Staten betreffen. Ten gevolge hier
van zijn ook de films, weflke in de overige delen
van het Britse Gemenebest worden vervaardigd
zelfs al geschiedt dit in Britfee opdracht aan
deze inkomende rechten onderworpen. Slechts
films, die met behulp van meer dan 50Britse
arbeidskrachten worden vervaardigd en waarbij de
meerderheid der bezetting uit Britse artisten be
staat, worden vrijgesteld.
Felle reactie der M*P.A»A. en der exploitanten
Het zal geen verwondering wekken, dat het
nieuwe ad valorem recht reeds spoedig door
het algemeen spraakgebruik herdoopt tot ,,quota-
tax" aanleiding heeft gegeven: tot hef
tige protesten, zowel van de zijde van de
Amerikaanse filmindustrie als van de Engelse
exploitanten en een deel der verhuurders. De
Motion Picture Association of America besloot on
middellijk alle uitvoer van films naar Engeland stop
te zetten en diende een formeel protest in bij het
Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Mini
sterie van Financiën, waarin werd geconstateerd,
dat de nieuwe maatregel een schending inhield van
niet minder dan drie overeenkomsten, n.1. de over
eenkomst van 1938, de belastingconventie van 1945
en de leenovereenkomst van 1946.
De Cinematograph Exhibitors' Association of
Great Britain, die ruim 4500 bioscopen vertegen
woordigt, zond een scherp gesteld protestschrijven
aan de Minister-President, aan de Minister van
Handel en aan de Minister van Financiën, waarin
zij mededeelde, dat, nu er geen Amerikaanse films
meer geïmporteerd worden, de bioscopen onder de
lopende contracten nog slechts zes maanden nieuwe
films en vervolgens misschien nog eens zes maan
den re-issues zouden kunnen draaien, waarna on
vermijdelijk sluiting zou moeten
volgen, met als resultaat een aan
zienlijke derving van inkomsten
aan vermakelijkheidsbelasting door
de staat. Zij betoogde verder, dat,
zodra de theaters zouden sluiten,
ook de eigen films geen vertonings-
mogelijkheden meer zouden hebben
en de studio's zodoende eveneens tot
sluiting gedwongen zouden worden.
Hierop zou ongetwijfeld een massa-
H. K. H. Prinses Juliand in gesprek met ver
tegenwoordigers van diverse bevolkingsgroepen.
Opname uit
.PRINSES IULIANA
BEZOEKT SURINAME"