10
neer dit eenmaal is bereikt, zal het resultaat zeker
geen kwaliteitsvermindering zijn. Integendeel, er
zullen waarschijnlijk betere films komen. Boven
dien, verlaagde begrotingen betekenen kortere pro
ductieschema's, meer efficiënt gebruik van studio
ruimten, en dus meer films.
„Uit het oogpunt van de Engelse producent
bezien", besluit de schrijver zijn betoog, ,,acht ik
de vooruitzichten verre van ongunstig, hoewel de
moeilijkheden ons in den beginne nog wel eens
hoofdpijn zullen bezorgen."
Michael Balcon heeft zijn mening uiteengezet
in een open brief aan de redactie van „The
Times". De befaamde leider van de Eealing Stu
dio's, wiens woord in Engelse filmkringen veel
gezag heeft, betreurt niet slechts het verlies van
de Amerikaanse markt, maar ook het feit, dat door
heffing van het ad valorem recht grote moeilijk
heden ontstaan voor de ontwikkeling der film
industrie in de overige delen van het Britse Ge
menebest en elders, welke een veelbelovend aspect
vertoonde. Mogelijk zal de uitvoering van deze
plannen voorlopig geheel moeten worden stop
gezet.
Verder vraagt hij zich af, welke invloed deze
crisismaatregelen zullen hebben op de komende
herziening der filmwetgeving. Vele Engelse pro
ducenten hebben een beperking van de invoer van
Amerikaanse films aanbevolen. Een door de wet
gewaarborgde verhoging van het quotum Engelse
films zou enerzijds een stimulans zijn voor de pro
ductie, en anderzijds de Amerikanen dwingen tot
een nauwkeuriger selectie van de naar Engeland te
exporteren films, wat een sociologische factor van
belang is.
Maar alle producenten zijn het er over eens, dat
een verscherping der quota-bepalingen iets geheel
anders is dan een ad valorem recht van 300 Nu
de Amerikanen iedere verdere export van films
naar Engeland weigeren, kan men moeilijk be
raadslagen over de kwestie, hoeveel speeltijd de
nieuwe filmwet aan de Engelse films moet garan
deren.
Ten slotte wijst Balcon op het feit, dat zich in
Engeland nog tal van Amerikaanse films bevinden,
die voor een re-issue in aanmerking kunnen komen.
Hij acht derhalve de directe besparing aan dollar
deviezen niet groot.
E. W. Wingrove, algemeen secretaris van de
British Film Producers' Association (waarbij 99
van de Engelse productiemaatschappijen zijn aan
gesloten), verklaarde eveneens, dat de voornaamste
kwesties zijn de uitwerking van het ad valorem
recht op de Britse exportmarkt en, bij verlies hier
van, opvoering van de productie voor eigen markt
op een economisch verantwoorde wijze. De Britse
industrie zal het komende jaar, te rekenen van be
gin September af, een maximum van 80 hoofdfilms
kunnen produceren, hoewel sommige optimisten
menen, dat dit aantal nog met 20 zou kunnen wor
den opgevoerd.
Op een der laatste vergaderingen der Associa
tion werd een resolutie aanvaard, waarbij besloten
werd aan de regering kenbaar te maken, dat
naar het inzicht der Britse producenten de
enige bevredigende methode om de vertoningen
en winsten van geïmporteerde films binnen de
gewenste grenzen te houden, zou zijn een verbe
terde quota-wet, zoals reeds door haar aan de
Minister van Handel werd voorgesteld.
Tijdens een persconferentie, welke na bovenge
noemde vergadering werd gehouden, verklaarde Sir
Henry French, de directeur-generaal: „Het is
zeker, dat met de hulp van een verbeterde quota-
wet en met de medewerking der regering inzake
gebouwen en materialen, de Britse productie bin
nen twee of drie jaar in staat zou zijn om niet
alleen de eigen markt van een aanmerkelijk grotere
keuze van films te voorzien, maar tevens de export
voldoende uit te breiden om de filmbegroting in
evenwicht te brengen." Op een desbetreffende
vraag van een journalist zeide hij onder „even
wicht van de filmbegroting" te verstaan de balans
van de uitgaven voor geïmporteerde- en de ont
vangsten van geëxporteerde films.
De vervaardigers van documentaires en van
korte films hebben te kennen gegeven, dat indien
er een grotere vraag naar Britse films ontstaat, dit
de documentaire film de beste kansen zal geven,
zich bij de grote massa populair te maken. Paul
Rotha deelde in dit verband mede, dat de groep
per jaar rond twintig documentaires van veertig tot
zestig minuten speeltijd zou kunnen vervaardigen.
Wat zijn de vooruitzichten bij handhaving van de
nieuwe invoerbepalingen?
Op de eerste plaats valt de vraag te beantwoor
den, of de maatregel in quaestie gehandhaafd zal
blijven. Immers, het besluit dat de heffing van het
ad valorem recht regelt, is door een „Royal
assent" (Koninklijke bekrachtiging) wel onmid
dellijk na bekendmaking in werking getreden,
maar het behoeft de formele goedkeuring en be
vestiging van het parlement binnen 28 zittings
dagen, daar het bij overschrijding van deze termijn
zou expireren. Daar de beide huizen hun
reces eerst kortelings beëindigd hebben kan
het nog wel even duren, voordat de beslis
sing valt. Het lijdt echter geen twijfel, dat het
parlement vóór goedkeuring van deze maatregel
zal stemmen, tenzij van Amerikaanse zijde een
nieuw voorstel van veel verder strekkende aard
dan die welke tot nu toe ter kennis van de Britse
regering zijn gebracht mocht worden gedaan.
Want de meeste leden beschouwen het nieuwe ad
valorem recht eenvoudig als een van de vele harde