FILMWETGEVING EN
ECONOMISCHE CRISIS IN ENGELAND
Twee hoogst belangrijke en schijnbaar volkomen
op zichzelf staande kwesties houden zowel het
filmbedrijf als de openbare mening in Engeland
bezig. Vooreerst is daar de dreigend economische
crisis de vette koppen der Engelse bladen spre
ken zelfs van noodtoestand" waarin het land
op het ogenblik verkeert en welke de regering met
gebruikmaking van alle middelen poogt te bezwe
ren. Maar op de tweede plaats komt, hoe vreemd
dit ook moge klinken, de reeds lang verwachte her
ziening van de, in 1948 expirerende, Cinemato-
graph Films Act van 1938, Toch is dit niet zó
onbegrijpelijk als het op het eerste gezicht wel
lijkt. Want zelfs een in het oog van de „Man in
the street" zo onbelangrijke aangelegenheid als een
filmwet wier eventuele vorm weliswaar gedu
rende de afgelopen maanden het onderwerp was
van veel speculatie en beschouwingen in de pers,
waarvoor hij zich overigens slechts matig interes
seerde, maar die hij geheel vergat, toen hij dooreen
alles bedreigende crisis op onzachte wijze werd
wakker geschud uit aangename mijmeringen over
40-urige werkweek en verhoogde rantsoenen
wint plotseling aan belangrijkheid nu hem duidelijk
wordt welk een grote rol zijn wekelijks bioscoopje
in 's lands economie speelt. Hij bemerkt tot zijn niet
geringe verwondering, dat het filmwezen in hoge
mate betrokken is bij de drastische maatregelen,
waarmede de Britse regering aan de moeilijkheden
het hoofd tracht te bieden. En zelfs hij, de „Man in
the street", begrijpt, dat deze maatregelen, geno
men op het tijdstip waarop aan het parlement een
nieuw ontwerp van wet zal worden voorgelegd
ter vervanging van de thans van kracht zijnde
filmwetgeving, hierop hun invloed op ingrijpende
wijze zullen doen gevoelen.
Bescherming der eigen filmindustrie
Reeds gedurende twintig jaar is het het doel der
Engelse filmwetgeving de eigen filmindustrie te
beschermen en te stimuleren. Bij de zogenaamde
„Ouota Act" van 1938, welke de Films
Act van 1927 verving, worden de exploi
tanten verplicht een, van jaar tot jaar vast
Ie stellen, contingent in Groot-Britannië ver
vaardigde films te vertonen, terwijl de verhuurders
verplicht zijn een evenredig deel aan de markt te
brengen. Voorzover het de verhuurders aangaat,
is de wet van kracht tot April 1948 en wat de
exploitanten betreft, tot October van dat jaar.
In den beginne heeft de door de wet geboden
protectie weinig uitwerking gehad. De Britse pro
ductie was klein en hopeloos in het nadeel ten op
zichte van Hollywood's numerieke en technische
superioriteit, terwijl zij economisch zo goed als
niets te betekenen had. Men toonde in die jaren
nog maar weinig begrip te hebben voor de macht,
welke het filmmedium heeft, en aan de mogelijk
heid, dit medium deel te doen nemen aan het cul
turele en economische leven van het land, werd
niet gedacht.
In een wanhopige poging om, tegen de vloed van
Amerikaanse films in, het eigen product tot ver
toning te brengen, trachtte men aan het patriotti
sche sentiment van het publiek te appelleren, ten
einde op deze wijze een voor de Britse films gun
stige stemming te kweken. Grote en kostbare
reclame-campagnes in de geest van „Buy British"
(koop Brits) werden gelanceerd. En ten slotte
kregen de Engelse films betere kansen, maar zij
waren merendeels van inferieure kwaliteit; het
„patriotisme" van de bioscoopbezoekers werd vaak
op een zware proef gesteld.
Langzamerhand hebben de omstandigheden zich
ten gunste van de Britse film gewijzigd. Hoewel de
Amerikaanse industrie, economisch sterker dan ooit
te voren, de eerste filmleverancier ter wereld is ge
bleven, heeft zij veel van haar technische en quali-
tatieve superioriteit verloren. Daarentegen heeft de
Britse productie zeer veel aan prestige gewonnen
en, vooral gedurende de oorlogsjaren, getoond dat
zij zowel over verbeeldingskracht als zin voor wer
kelijkheid beschikt. Numeriek is zij echter sterk in
de minderheid, en daar het percentage buitenlandse
films van niet-Amerikaanse oorsprong (in hoofd
zaak Franse en Russische films), dat in de Engelse
theaters wordt vertoond, zó gering is, dat dit geheel
kan worden verwaarloosd, mag men met zekerheid
aannemen, dat nog steeds 80 van de speeltijd in
de bioscopen door Amerikaanse films in beslag
wordt genomen.
Immers, het overgrote deel van de filmprogram
ma's, welke meestal drie a drie en een half uur
duren, bestaat uit twee hoofdfilms, journaal en bij-
films, terwijl de Engelse productie slechts op 60 a
70 hoofdfilms per jaar kan rekenen. Zodoende is
haar bijdrage nauwelijks 20 van het aantal per
jaar uitgebrachte hoofdfilms; gedurende de wereld
oorlog was dit percentage maar 15 Daarentegen
is de vertoning van Britse films in Amerikaanse
bioscopen tot nu toe zeer beperkt. Gedurende 1945
maakten Britse films in Amerika een winst van
1.000.000.terwijl in datzelfde jaar de Ameri
kaanse films in Engeland 25.000.000.aan
netto-winsten konden boeken.