De vervaardigers van documentaires, die in het bedrijf een geheel afzonderlijke groep vormen, heb ben hun zeer speciale verlangens en voorstellen. Zij eisen een commerciële basis voor documentai res, welke huns inziens zou kunnen worden bereikt door het stellen van kwaliteitsnormen voor tussen- films en korte films. Dit zou de verhuurders ver plichten hun films tegen een hogere percentage basis in exploitatie te brengen dan de thans gebruikelijke, door welke de vervaardigingskosten vaak niet worden gedekt. De economische crisis Al deze voorstellen en tegenvoorstellen tot her ziening der wet moet men evenwel bezien tegen de economische achtergrond van het filmbedrijf en Engelands financiële betrekkingen met de Ver enigde Staten van Amerika. Deze vertonen op het ogenblik een voor Engeland ongunstige handels balans, ten gevolge van noodzakelijke importen van dollargoederen tegenover een veel geringere uitvoer naar Amerika. Daarenboven is het dollar- crediet, dat bij de leenovereenkomst van 1946 ter beschikking werd gesteld, reeds voor een groot gedeelte verbruikt. Dit noopt de regering van het Verenigde Koninkrijk tot het nemen van drastische maatregelen, in hoofdzaak gericht op een directe besparing van de schaarse dollardeviezen. Reeds op 10 Juli diende de Minister van Finan ciën, de heer Dalton, bij het Lagerhuis een wets ontwerp in, dat de regering zou machtigen te zijner tijd een, nog nader uit'te werken, ad valorem recht op films te heffen. Tijdens de hierop betrekking hebbende debatten zeide de heer Belcher, vertegen woordiger van het Ministerie van Handel, onder meer, dat uitwerking van de onderwerpelijke maat regel afhankelijk zou worden gesteld van de stand van de dollarbalans. Gedurende het afgelopen jaar was 17.000.000.— aan dollars, dat is ongeveer 70.000.000.— of 4% van de totale Engelse dollaruitgaven, overgemaakt voor de vertoning van Amerikaanse films. Daarentegen was de dollarwinst van de Britse films in Amerika nog uiterst gering. Spreker zeide, dat de regering de invoer van Amerikaanse films zou kunnen verminderen door restrictie van het aantal, maar dat Engeland op het ogenblik niet over de nodige studioruimte en materialen beschikte om zelf voldoende films te vervaardigen. Hij meende, dat ,,het niet in de bedoeling van enig geacht lid zou liggen de mensen in deze tijd de gelegenheid te ontnemen naar de bioscoop te gaan, als ze daar zin in hadden" en dat de regering der halve dergelijke restricties niet wenste toe te passen. Hij wees er verder op, dat, mocht de regering besluiten tot het heffen van hogere invoerrechten, zij niet zou aarzelen maatregelen te nemen om te voorkomen, dat de bioscoopexploitanten en het publiek zwaarder belast zouden worden. Het doel van dit ad valorem recht was het besparen van dollars, en het was duidelijk, dat zo dit op de bio scoopbezoeker of -exploitant zou worden verhaald, deze heffing haar doel zou missen. Wat de rege ring zich in de eerste plaats voorstelde, was dat het (Amerikaanse: Red.) filmbedrijf een vrijwillige overeenkomst tot het blokkeren van revenuen zou accepteren. Mocht geen vrijwillige overeenkomst worden bereikt, ten einde de noodzaak van wet telijke controlemaatregelen te voorkomen, dan zou de regering van haar bevoegdheid gebruik maken. Indien prijscontrolerend optreden mocht worden vereist, zou de regering niet aarzelen de percen tages van de auteursprijzen op een, door haar redelijk geacht, niveau te stabiliseren. Aan de uitnodiging om aan de regering in deze geest voorstellen te doen, werd inderdaad spoedig gevolg gegeven. Vooreerst stelde de Algemeen Secretaris van de Cinematograph Exhibitors As- sociation, de heer W. R. Fuller, aan de Amerika nen voor een vrijwillige reductie van de auteurs- prijzen tot maximaal 331/3j%, als eem redelijker vervanging van een eventueel ad valorem invoer recht. De heer Eric Johnston daarentegen kondigde op een persconferentie, welke op 30 Juli te New-York plaats vond, aan, dat hij een voorstel zou doen tot een vrijwillige blokkering van 25 der netto winsten van Amerikaanse films in Engeland. Dit voorstel, dat reeds op 5 Augustus aan de Britse regering werd overhandigd, kwam op het volgende neer: Een minimum van 25 P/c van de netto-winsten der Amerikaanse films zou onmiddellijk worden geblokkeerd; indien nodig, zou dit percentage wor den verhoogd; het gehele plan zou na zes maanden worden herzien, met de mogelijkheid het blokkeren tot een jaar te verlengen. In dollarvaluta berekend, betekende dit, dat de Amerikaanse maatschappijen er in toestemden hun jaarlijkse winstover boeking van 68,000.000.te verminderen tot 51.000.000,—, terwijl de geblokkeerde 17.000.000,zou worden overgemaakt, wan neer Engelands financiële positie dit zou veroor loven. Ad valorem recht Inmiddels scheen dit voorstel naar het oordeel der regering geen voldoende besparing aan devie zen op te leveren, want de Minister-President, de heer Clement Attlee, deelde 7 Augustus des avonds in het Lagerhuis mede, dat met ingang van mid dernacht op alle in te voeren films 300inko mende rechten naar waarde zouden worden geheven. „Statutory Rules and Orders, 1947, No. 1690. Customs" (Wettelijke Verordeningen en Besluiten,

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 9