te lijden hadden, omdat nagenoeg geen faillisse menten voorvielen, de werkelijkheid was, dat regelmatig financiële moeilijkheden optraden, welke echter dank zij de organisatorische constel latie van dit Bedrijf, onderhands door het Bonds- bestuur geregeld konden worden. De situatie was zelfs zo ernstig, dat in die tijd bij het Hoofdbestuur een plan rijpte om een regeling inzake surséance van betaling in het leven te roepen. De recettes waren vergeleken met 1931 omstreeks 1935 met ongeveer 25 gedaald, zulks ondanks het feit, dat het bioscoopbezoek was toegenomen. Een ver laging dus van entreeprijzen, hetzij rechtstreeks, hetzij door een bezetting van lagere rangen of be zoek aan de goedkoopste zaken. In zijn vergade ring van 29 Januari 1935 heeft het Hoofdbestuur de mogelijkheid van een tijdelijke afsluiting ern stig overwogen. Op 11 Februari 1935 heeft de Algemene Vergadering een desbetreffend voor stel met algemene stemmen aanvaard. Dit kwam hierop neer, dat geen nieuwe leden meer zouden mogen worden toegelaten en dat aan de leden geen toestemming zou worden verleend tot het vestigen van nieuwe zaken, indien niet aan be paalde voorwaarden was voldaan. De toen inge stelde Studiecommissie, die een meer definitieve regeling kreeg voor te bereiden, heeft gedurende het jaar, dat de afsluiting van kracht was, niet minder dan 47 dispensatiegevallen behandeld, waarvan 12 met gunstig gevolg. Vóór 1 Januari 1936 kwam deze Studiecommissie gereed met een rapport, dat concludeerde, dat de economische omstandigheden nog altijd van die aard waren, dat het „absoluut geboden geacht moest worden om van Bondswege een regeling vast te stellen, waarbij de oprichting van nieuwe zaken binnen de perken van de bestaande omstandigheden ge houden zou worden". Deze legde zij neer in een concept Nieuwe Le den- en Zakenbesluit, dat de mogelijkheid opende nieuwe zaken op te richten, waarbij elk geval ge toetst zou moeten worden aan hiervoor gestelde normen. Deze normen werden nauwkeurig vast gesteld en de procedure van de vestigingsaan- vrage hield waarborgen in 'voor de rechtszeker heid, zowel door de samenstelling van de Com missie als door de mogelijkheid van beroep. Voor het eerst sedert het achttien-jarig bestaan van de Bond vertrouwde men personen, niet uit het be drijf voortkomend, de voorzittershamer van de Commissie ad hoc toe. Op 10 Februari 1936 werd een ingevolge dit advies door het Hoofdbestuur genomen besluit door de Ledenvergadering be krachtigd. Het besluit had andermaal een geldig heidsduur van een jaar. Er werden toen 39 aan vragen behandeld, waarvan 19 met gunstig ge volg. In feite was het besluit een aanvulling op de Bondsstatuten, omdat het aan de toelating tot het lidmaatschap voorwaarden verbond betref fende credietwaardigheid, vakkennis, reputatie en vestigingsbehoefte. Dit Besluit is in 1937 niet ge continueerd en vervangen door een z.g. over gangsbesluit van 1 Januari 1937, volgens welke het beslissingsrecht van het vestigen van nieuwe zaken wederom aan het Hoofdbestuur kwam, dat na bevind van zaken kon handelen, maar prac- tisch de normen van het vorig besluit handhaafde. Het overgangsbesluit was van kracht tot October 1939. Gedurende die tijd werden 40 toestemmin gen tot het vestigen van bioscopen verleend. Op 10 October 1939 werd het overgangsbesluit op gevolgd door het Algemeen Bedrijfsreglement, hetwelk dank zij de inmiddels opgedane ervaring voor het eerst een vrij complete regeling omvatte voor de vestiging van nieuwe zaken. De zeer grote aandrang tot vestiging van nieu we zaken in het film- en bioscoopbedrijf, welke zich onmiddellijk na de Bevrijding openbaarde, heeft het Hooidbestuur met grote zorg vervuld en zowel voor dit College als voor het Bondsbu reau een zware last betekend. De belangstelling, welke de film allerwegen ont moette, de groeiende bezoekcijters en de moeilijk heden, welke zich bij de vestiging van andere be drijfstakken voordeden (gebrek aan grondstoffen, machines, materialen etc.) spoorden tal van on dernemende lieden aan tot het geven van film voorstellingen. Dat dit geven van filmvoorstellin gen een vak is, wat men eerst na geruime tijd onder de knie heeft, en dat er veie risico's aan verbonden zijn, ontging aan de meesten. Zij waren betoverd door de queues, die zich in een periode van weinig werkgelegenheid en van reactie op het zich onthouden van amusement in de laatste tijd van de bezetting voor de bioscopen waren gaan vormen, en zij vermoedden achter de luiken van de kassa's gouden bergen. Dat al deze bio scopen zaten te springen om aanschaffing en ver nieuwing van apparatuur en meubilair, dat tal van zaken dringend om allerlei voorzieningen voor wat hun inrichting aangaat, verlegen zaten, en bovendien slechts een beperkte hoeveelheid de viezen beschikbaar was voor de filmimport, ont ging deze lieden ten enen male. Evenzeer ontging het hun, dat de bioscoopexploitanten in de Noor delijke provinciën door een sluiting van meer dan 9 maanden met volledige doorbetaling van het personeel aan de rand van de afgrond waren ge bracht. En evenmin dachten zij aan de mogelijk heid, dat het hier een conjunctuur betrof, die naar gelang er meer goederen beschikbaar zouden ko men en er meer werkgelegenheid zou zijn gescha pen, geleidelijk plaats zou maken voor een nor male toestand, welke van alle betrokkenen de nodige ondernemingszin en ondernemingservaring zou eisen om het bedrijf gaande te houden. Het was ontstellend te moeten ervaren, dat

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1947 | | pagina 6