ïlieuume ApeJLdo.oJinte, Qa-uAant
13
„Het paard wordt achter de wagen
gespannen
Aldus luidt de conclusie van dit dagblad, dat
m enkele artikelen zijn misnoegen uit over de
voorgestelde verhoging. Wij citeren:
Wordt met een verhoging van de vermake-
lijkheidsbelasting het doel dat men beoogt, n.1. een
verhoging van de gemeentelijke inkomsten inder
daad bereikt?
Wij wagen het, dit te betwijfelen.
Wanneer wij in dit verband een enkele opmer
king maken, dan willen wij ons bepalen tot Apel
doorn. Maar wat voor Apeldoorn geldt, is voor
een deel ook van toepassing op het gehele land.
De eerste opmerking is deze: men moet zich bij
een verhoging van de vermakelijkheidsbelasting
niet laten leiden door de overweging dat het jaar
1946 aanzienlijke baten heeft opgeleverd. Wij
hebben in ander verband al eens geschreven, dat
het geld duur wordt en dat met het maken van
plannen met deze onmiskenbare tendenz ernstig
rekening moet worden gehouden".
„Geen overdreven winsten
Na de aandacht te hebben gevestigd op het feit,
dat de situatie ten plattelande voor de bioscopen
nog moeilijker zal worden dan voor de theaters
in de grote steden vervolgt het blad:
„De opvatting, dat in het bioscoopbedrijf
grove winsten worden gemaakt, berust op een
misverstand. Wanneer wij ons tot Apeldoorn be
palen, dan blijkt, dat in 1939 ruim ƒ37.000 aan
vermakelijkheidsbelasting binnen kwam. In 1946
bedroeg de opbrengst 170.172,96, maar 1947
vertoont een aanmerkelijke daling van naar schat
ting 30 a 35 duizend. Het is te verwachten, dat
deze daling zich zal voortzetten.
Hoe staat het nu met die .schandalige winsten".
Wij hebben de statistieken eens geraadpleegd en
daaruit een en ander geleerd over de exploitatie
van een bioscoopbedrijf. Van de bruto-ontvang-
sten moet 20 belasting worden betaald, ver
volgens 3 omzetbelasting en dan gaat er 40
van de netto-opbrengst naar de filmverhuurkan
toren. Wanneer men dan rekent, dat de sociale
lasten welke op het bedrijf rusten 66 hoger zijn,
dan voor de oorlog, dat er salarissen worden be
taald, die vaak in verhouding tot de geleverde
prestatie, behoorlijk aan de hoge kant zijn, dan
blijft er uiteindelijk voor de onderneming niet zo
bijster veel over.
Daarbij komt, dat de economische teruggang, de
toenemende schaarste aan geld het bioscoopbe
zoek sterk beïnvloedt. De teruggang kan worden
geschat op 15 a 20 Wij hoorden zelfs van
hogere percentages.
Zal deze ontwikkeling worden gestuit? Zulks
is niet waarschijnlijk. Ook wanneer de nieuwe
verhoogde heffing niet geheel op het publiek zal
worden verhaald, dan zal er toch een rangver
schuiving optreden en noodzakelijkerwijze een
verder teruglopen van het bezoek. Met een ver
hoogde opbrengst van de vermakelijkheidsbe
lasting zal dan ook waarschijnlijk geen rekening
mogen v/orden gehouden".
„Men mag de film naar cnltnrele
betekenis niet ontnemen"
In een volgend artikel gaat het Apeldoornse
dagblad o.m. zeer uitvoerig in de culturele
aspecten van de belastingwijziging:
,,De maatregel, tot verhoging van het percen
tage der vermakelijkheidsbelasting, welke thans
in uitzicht is gesteld, zal noodgedwongen een kas-
stukken-politiek sterker nog in de hand werken.
Een overheidsmaatregel zal er toe leiden, dat de
sociaal-paedagogische taak van de bioscoop-di
recties minder dan ooit tot haar recht zal komen.
Deze directies moeten namelijk trachten hun be
drijf lonend te maken en hun streven zal er op
gericht worden de tendenz ener voortschrijdende
verlaging van inkomsten op te vangen. En daarbij
zullen zij zich weiniq zorgen kunnen maken over
de vraag, of het publiek tot genieten van waarlijk
goede en verantwoordelijke filmkunst kan worden
opgevoed.
Deze overweaing speelt in de redenering van
de overheid blijkbaar geen rol. Zii verlaaqt de
bioscoop tot een stom belastingobject. Daarin
schuilt een miskenning van de culturele functie
van de film.
Het gemiddelde publiek is weinig kieskeurig,
het zoekt slechts ontspanning zonder meer en het
zal bij voorkeur niet die films gaan zien, waarbij
men moet denken, of waarbij men in aanraking
wordt gebracht met de hoqe uitingen van cultuur.
Hier zitten wii terstond midden in de kwestie
film en cultuur. Heeft film iets met kunst te ma
ken. Het ontwerp van belastingheffing, dat aan
de gemeentebesturen ter overweging wordt aan
bevolen, stelt de film op één lijn met variété. Deze
stelling gaat op voor zover men in de bioscoop
elk-wat-wils-programma's te zien krijgt. Maar
daarnaast kan men reeksen films opnoemen, wel
ke men niet met de waardering variété" kan af
doen.
Wanneer aan de film haar culturele betekenis
wordt ontnomen, wanneer men de relatie film en
kunst (niet kunstenmakerij) ontkent, dan verlaagt
men het bioscoopbedrijf tot een genot-affaire van
het platste allooi. Wanneer deze miskenning bo-