24 kunstzorg, het subsidiariteitsbeginsel moet over heersen. De geachte mevrouw Fortanierde Wit heeft op anaere wijze de noodzakelijkheid van vrijheid in zake de kunst beklemtoond, ik geloot, dat er voor het overgrote deel van de leden dezer Kamer geen verschil van mening bestaat over de vraag of die vrijheid voor de kunst noodzakelijk is. riet is vanzensprekend, dat zonder die vrijheid de kunst niet bloeien kan, en datgene, wat wij daarvan ge zien hebben, en nog wel zien, indien het tegen overgestelde het geval is, is zeker geen aantrek kelijk beeld in die zin, dat wij er ons op zouden toeieggen naar de verwezenlijking daarvan te streven. Het komt mij voor, dat die vrijheid verankerd ligt in hetwezen van de cultuur; de culturele schepping als daad van de vrije mens, is in de eerste plaats een verplichting, en trouwens ook alleen maar een mogelijkheid, voor de burger. De burger moet dat doen, omdat hij dat verplicht is tegenover de Schepper, die hem die gave heeft gegeven; tegenover de schepping, waarin hij daar door eigen persoonlijkheid ontplooien kan; tegen over zijn medeburgers, voor wie hij op deze wijze het culturele bezit kan verrijken. Daarnaast en het doet mij genoegen, dat dit door verschillende geachte afgevaardigden is opgemerkt heeft in het moderne leven de Overheid ongetwijfeld een taak. Men kan van mening verschillen over de mate, waarin dit geschieden moet, maar ik ge loof toch wel, dat er weinig verschil van mening bestaat over de vraag, of de Overheid een taak heeft. Met de gedachten, dat die omtrent dit be- beginsel zijn uitgesproken, kan ik mij dus ook verenigen. Ter sprake is gebracht de Raad voor de Kunst. O.a. is door de geachte afgevaardigde mevrouw van den MuijzenbergWillemse gevraagd waar om deze Raad voor de Kunst „voorlopig" heet. Zij heeft daaromtrent twee vragen gesteld, waar van, naar ik meende, het antwoord reeds te vin den was op blz. 48 der Memorie van Antwoord waar staat: ,,Deze Raad voor de Kunst bezit het prae- dicaat „voorlopig", o»ndat het van belang is eerst gedurende zekere tijd ervaring op te doen." Vervolgens staat daar, dat wanneer deze Raad een wettelijk karakter wordt gegeven, hij dan, zoals de Grondwet trouwens eist, met de mede werking van de Staten-Generaal moet worden ingesteld. Het deed mij genoegen, dat de geachte afge vaardigde mevrouw van den MuijzenbergWil lemse in ander verband sprak van: „Het werkter rein moet nog verkend worden". Zij gebruikte deze woorden, toen zij de Raad voor de Kunst ter sprake bracht. Met deze constatering ben ik het volkomen eens. Juist ook daarom was het nodig deze Raad een voorlopig karakter te geven, waar om dan ook de naam van deze Raad is, zoals hij luidt. Mijnheer de Voorzitter! Er is ook gevraagd, o.a. door de geachte afgevaardigde de heer Bachg, of hierbij de organisaties het recht van voordracht hebben gekregen» Neen, dat is niet het geval* Dit is wel overwogen, maar stuitte door het reit, dat in het kunstleven de organisatie zich nog bij lange niet heeft voltooid, op zeer ernstige be zwaren. In de tweede plaats was een ernstig be zwaar nog hierin gelegen, dat het Departement, indien het deze weg had gevolgd, op dit moment had moeten uitmaken welke organisaties niet en welke wel organisaties van kunstenaars konden heten en ten aanzien van enkele organisaties be staat hieromtrent ongetwijfeld, ook bij de kunste naars, onderling verschil van mening. Wanneer eenmaal in het vrije leven deze organisatie zich heeft voltrokken, wordt de situatie natuurlijk een geheel andere en ik acht het gelukkig, dat de werkzaamheid, welke bij de vorming van deze Raad voor de Kunst is ontplooid, het practisch gunstige resultaat heeft opgeleverd, dat er een veel grotere toenadering en samenwerking is ge komen tussen de groepen, welke tot dan toe op bepaalde gebieden nog zeer sterk tegenover elkander stonden. Ik meen dus, dat op dit ogenblik een Raad voor de Kunst, zoals de geachte afge vaardigde mevrouw van den MuijzenbergWil lemse zich die analoog aan het plan van de eerste federatie na de bevrijding voorstelt, niet mogelijk is. De geachte afgevaardigde heeft in dit verband blijkbaar gemeend, dat deze niet-verwerkelijking van dat ideaal gelegen was in het feit, dat er op dit moment geen directoraat-generaal voor de kunst bestaat. Nu is het merkwaardig, dat reeds vóór mijn ambtsaanvaarding aan dat directoraat- generaal was gebleken, dat dit plan nog geen ver werkelijking kon vinden, en het is dus wel geheel onafhankelijk van de organisatie en reorganisatie van dat deel van het Departement. Een van de taken, die de Voorlopige Raad voor de Kunst zal hebben te vervullen is, te trachten een redelijk systeem van steun te vinden voor al die kunstuitingen, die de Nederlandse cultuur ver rijken. In dit verband merk ik naar aanleiding van een vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw van den MuijzenbergWillemse op, dat het in derdaad niet mogelijk is, in het algemeen gespro ken, adviezen van deze Raad te publiceren, ad viezen, die dikwijls zullen lopen over persoonlijke aangelegenheden en oordelen zullen inhouden over prestaties van gezelschappen van kunste naars en kunstenaarsgroepen. Ik heb er altijd ern stig bezwaar tegen degelijke zo nauw de persoon

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 26