IN MEMORIAM
vooruitzicht te stellen. (Zijn er geen verkie
zingen in zicht?) Zij zijn hier blijkbaar van de
gedachte uitgegaan, dat het makkelijker is een
500-tal ondernemingen te treffen dan de bioscoop
bezoeker, daarbij vergetend, dat deze 500 onder
nemingen met dit publiek van doen hebben en
zekere verantwoordelijkheden dragen. Dit is
struisvogelpolitiek, want ten slotte zal de getrof
fen ondernemer trachten zijn bedrijf winstgevend
te doen houden ter wille van zijn bestaan en naar
nieuwe middelen moeten uitzien om de hoogst on
rechtvaardige bedrijfsbelasting, die de Overheid
oplegt, ten dele te compenseren, zodat dit publiek
uiteindelijk toch het gelag betaalt. De schuld hier
voor ligt bij de Overheid.
Hoezeer dan ook waardering kan bestaan voor
het feit, dat het Hoofdbestuur met betrekking tot
de vermakelijkheidsbelasting tot op zekere hoogte
gehoor heeft gevonden in Den Haag, zulks bete
kent geenszins, dat het zich bij de thans gevolgde
politiek van belasting en prijzen, welke een regel
rechte aanslag betekent op het bestaan van de
ondernemingen in het film- en bioscoopbedrijf,
zonder meer neerlegt.
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Fi
nanciën veroorloven zich ten slotte in de circulaire
aan de gemeenten de dringende aanbeveling, dat
elke gemeente nauwkeurig nagaat, welke moge
lijkheden er voor haar liggen betreffende de hef
fing van belasting op het terrein van de onder
scheiden groepen der vermakelijkheden. Zij spre
ken daarbij het vertrouwen uit, dat, waar dit ver
antwoord is, ook inderdaad tot verhoging zal wor
den overgegaan. Dit sluit toch in, dat, wanneer
dit niet verantwoord is, geen verhoging zal wor
den toegepast. En dit geldt dan toch mede voor
het film- en bioscoopbedrijf.
Een nadere beschouwing van deze ministeriële
circulaire brengt ons tot de conclusie, dat de Mi
nister na de storm welke ontketend is wel
degelijk een buiging maakt voor de autonomie
van de gemeenten op het onderwerpelijk ter
rein en erkent, dat de gemeentebesturen in
de eerste plaats de aangewezen organen zijn
om te beoordelen welke tarieven met betrekking
tot de vermakelijkheidsbelasting moeten worden
geheven, in hoeverre met name verhoging kan
plaatsvinden. De datum van ingang van de ver
hoging wordt thans gesteld op 1 April 1948, wes
halve het noodzakelijk wordt geacht, dat ten spoe
digste tot het vaststellen c.q. wijzigen der veror
deningen wordt overgegaan, opdat vóór 1 April
1948 de Koninklijke goedkeuring kan worden ver
kregen. De besluiten zullen daartoe in de eerste
helft van de maand Februari a.s. de Gedeputeer
de Staten moeten bereiken. De Minister geeft
zelfs in overweging om, indien de arbeid aan de
voorbereiding zulks niet toelaat, te beginnen met
een verhoging van de tarieven voor bioscoopbe
zoek en dit wel met het oog op een mogelijke prijs
verlaging, welke het Directoraat-Generaal van
de Prijzen zich voorstelt. Verder blijkt, dat de
verordeningen, die reeds zijn vastgesteld aan de
hand van de ministeriële circulaire van 19 No
vember worden teruggezonden, opdat de gemeen
tebesturen zich desgewenst nader kunnen beraden
naar aanleiding van hetgeen de Minister thans
heeft medegedeeld.
Op 26 Januari 1.1. is overleden de heer Eduard
Cohen Barnstijn, mede-exploitant van het Cen
trum Theater te 's-Gravenhage.
Nadat hij vele jaren plaatsvervangend voor
zitter van de Commissie van Geschillen was ge
weest, werd de heer Eduard Cohen Barnstijn in
1935 tot voorzitter van dit arbitraqe-college be
noemd. Deze functie heeft hij tot 1940 met grote
toewijding en nauwgezetheid vervuld. Onder ziin
bekwame leiding zijn door de Commissie van Ge
schillen talrijke vonnissen gewezen, waarbij vele
van verstrekkende betekenis.
Zijn grote verdiensten zullen wij nooit verqeten.
De begrafenis vindt plaats od Vriidaa 30Tanuari
a.s., des middaqs om 12.15 uur on de beqraaf-
plaats ,,Oud Eik .en Duinen" te 's-Gravenhage.
DANKBETUIGING OORLOGSINVALIDEN
Nu het Bondsbureau wederom doende is de
bioscoopdiploma's voor het jaar 1948 aan de mi
litaire oorloqsinvaliden uit te schriiven, bereiken
dit bureau, zoals dit ook in voriqe jaren het qeval
was, vele tientallen brieven, waaruit de dieoe
erkentelijkheid spreekt, die de houders van het
toeqanqsbewiis de leden van de Bond toedraqen.
Bovendien hebben verscheidene oorloorsinvali-
den dringend verzocht, deze erkentelijkheid op
een of andere wijze aan de leden kenbaar te
maken.
Aan dit verzoek wordt bij deze oaarne qevolq
qegeven, hoewel de leden van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond geen aanspraak op dank maken,
doch het als een ereolicht beschouwen de Neder
landse oorlogsinvaliden als gasten in hun biosco
pen te mogen ontvangen.