21
res M. Ossipovitch, directeur, Ir. G. A. G. Lips, gedelegeerd
commissaris, Mr. G. F. J. Jongbloed, commissaris en Dr. Mr.
J. A. M. van Staay, rechtskundig raadsman, alsmede namens
gedaagde W. Mullens, directeur, W. Mullens Jr., bedrijfs
leider en Mr. R. H. Dijkstra, rechtskundig raadsman;
dat Mr. R. H. Dijkstra namens gedaagde in hoofdzaak ver
klaard heeft:
„De Commissie zal uit de aan haar overgelegde
briefwisseling tussen mij en Mr. van Staay hebben
geconstateerd, dat oorspronkelijk tussen partijen was
overeengekomen het zogenaamde bodemgeschil door de
gewone rechter en wel de Arrondissements-Rechtbank
te 's-Gravenhage te doen beslechten en niet aan arbi
trage te onderwerpen. Alvorens op het geschil zelve
in te gaan, dient de vraag te worden beantwoord, of
dit wel door de Commissie van Geschillen van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond berecht kan worden.
Mijns inziens kan dit niet. Waar vaststaat, dat tussen
partijen de afspraak is gemaakt, dat het bodemgeschil
uitgemaakt zal worden door de voor behandeling van
geschillen betreffende octrooien in eerste aanleg uit
sluitend bevoegde instantie, de arrondissements-recht-
bank te 's-Gravenhage, en aan deze afspraak ook door
de tegenpartij reeds gevolg is gegeven door mede als
eiseres op te treden in een voor genoemde rechtbank
aangespannen procedure, is het niet juist dit nog on
besliste geschil thans te brengen voor deze Commissie,
Ten aanzien van de betrokken afspraak tussen par
tijen bestonden voor beide partijen deugdelijke gronden:
Ten eerste is dit een conflict, waarbij niet slechts
de beide hier ter zitting verschenen partijen betrokken
zijn, maar nog verscheidene andere, welke geen lid
zijn van de Bond. Immers alle rechten in deze worden
ontleend aan rechtsvoorgangers en elke normale pro
cedure zou meebrengen, dat deze rechtsvoorgangers in
vrijwaring zouden worden opgeroepen, doch deze, geen
lid zijnde, zouden zich niet gebonden achten door de
uitspraken van de Commissie.
Ook Mr. van Staay zag dit in. toen deze kwestie
bij de bespreking in zake de te volgen procedure be
treffende het bodemgeschil ter tafel kwam, en daarom
luidde de afspraak ten slotte om het geschil door de
gewone rechter te doen beslechten.
Ten tweede zijn de rechtsvragen, die zich hier voor
doen, van zó specifieke aard, dat deze zaken in d-.
advocatuur slechts door specialisten worden behandeld.
Vandaar, dat de Octrooiwet daartoe een speciaJ
forum heeft aangewezen, de in artikel 54 dezer wet
genoemde arrondissements-rechtbank te 's-Gravenhage.
Het is zelfs de vraag, of in geval geen afspraak
te dezer zake zou zijn gemaakt, hier arbitrage zou zijn
toegelaten. Daar echter vaststaat, dat de afspraak er
is en deze wordt erkend en daarmede tevens vaststaat,
dat de zaak uitsluitend door de beroepsrechter behan
deld zal worden, valt deze buiten de competentie van
de Commissie.
Weliswaar staat in het Arbitrage-Bondsreglement,
dat het lidmaatschap impliceert, dat geschillen tussen
leden aan Bondsarbitrage zijn onderworpen, maar iedere
overeenkomst kan met toestemming van beide partijen
worden opgeheven. In de reglementen van de Bond
komt dit duidelijk tot uitdrukking, daar waar men dit
gewild heeeft. Zo schrijft artikel 25 van de Algemene
Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films uit
drukkelijk voor, dat de geschillen ontstaan naar aan
leiding van de tussen verhuurder en huurder gesloten
vertonings-overeenkomst onderworpen zullen zijn aan
Bondsarbitrage. Dit zou immers onzinnig zijn, indien
de leden hun geschillen uitsluitend door Bondsarbitrage
zouden mogen beslechten en hiervan niet afgeweken
zou mogen worden. Zelfs indien partijen met negatie
van Bondsvoorschriften overeen zouden komen hun
geschil door de burgerlijke rechter te doen beslechten
en zij derhalve in overtreding zouden zijn, zou dit
de rechtsgeldigheid van een dergelijke door vrije wils
overeenstemming tot stand gekomen afspraak niet kun
nen aantasten en daardoor toch de normale rechts
procedure kunnen worden gevolgd. Derhalve is in dit
geschil Bondsarbitrage voor beide partijen afgesneden.
Mr. van Staay heeft in zijn brief d.d. 28 October
gesteld, dat Haghe Film van de afspraak is afge
weken door in kort geding een beslissing te forceren
en dat Ideaal Film daardoor het recht heeft haar vrij
heid van handelen te hernemen.
Spreker ontkent nadrukkelijk, dat iets meer of iets
anders zou zijn afgesproken dan dat het bodemgeschil
bij de gewone rechter aanhangig zou worden gemaakt
Indien Haghe Film zich zou hebben laten verleiden
te beloven niets te ondernemen, voordat de procedure
zou zijn afgelopen, dan zou dit betekenen, dat Ideaal
Film zich voor een lange termijn, ongeveer twee jaar,
de vrijheid zou hebben verzekerd van het Hruska-
patent gebruik te maken.
Indien werkelijk een zo belangrijke afspraak zou zijn
gemaakt, zou deze dan niet binnen 24 uur door eiseres
zijn bevestigd? Tegen Ideaal Film werd een dagvaar-
d nq in ko**t ne Hnq irt""*brpcht, wa^rd^or Ha^he
Film een voorziening werd gevraagd, welke zij zich
verplicht zou hebben niet te nemen, maar geen enkele
maal werd tijdens de pleidooien door gedaagde het
argument gebruikt, dat dit tegen de afspraak was.
Geen enkele president van een rechtbank zou zich,
indien hem iets van een dergelijke afspraak bekend
was, laten verleiden in dat geval in kort geding von
nis te wijzen. De afspraak tussen partijen is monde
ling grmaakt. Het was een bespreking, waarb'j over
leg werd gepleegd in zake een eventuele modus vivendi
buiten procedure. Aan het einde van de bespreking
heb ik te kennen gegeven, dat partijen onder de ogen
moeten zien, door welke instantie zij het geschil zou
den laten beslissen";
dat het lid der Commissie, de heer E. J. Verschueren,
daarop gevraagd heeft, of bij dit onderhoud is afgesproken,
dat Ideaal Film als eisende partij zou optreden;
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak
geantwoord heelt:
„Ik kan mij niet herinneren, dat dit uitdrukkelijk
werd afgesproken. Ideaal Film heeft echter wel aan
gekondigd, dat zij de procedure zou aanspannen";
dat de Voorzitter der Commissie daarop gevraagd heeft:
,.Dus het interesseerde U eigenlijk niet wie de pro
cedure begon?";
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde daarop in hoofdzaak
geantwoord heeft:
„Als het maar vlug gebeurde. Het interesseerde mij
natuurlijk wel, maar er was geen uitdrukkelijke af
spraak gemaakt. Het is eigenaardig, dat eerst 5 maan
den na het begin van de procedure een geschil bij
de Commissie van Geschillen aanhangig wordt ge
maakt. Ik bestrijd de bevoegdheid om het geschil thans
nog aan arbitrage te onderwerpen. De Commissie van
Geschillen is niet bevoegd. Door een uitspraak der
Commissie zouden trouwens de beide hier ter zitting
aanwezige partijen gebonden kunnen worden. Na het
arbitraal vonnis zou de volgende dag op verzoek van
een der andere partijen door de rechter een nieuw
verbod aan Ideaal Film kunnen worden opgelegd.
Wanneer de Commissie er zich toe laat verleiden in
deze uiterst moeilijke procedure op korte termijn een
uitspraak te doen, dan zou dat eindeloze procedures
ten gevolge kunnen hebben. Ik concludeer derhalve,
dat de Commissie zich onbevoegd zal verklaren van
het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin