23
de octrooihoudster is van het Hruska-patent, indien
men haar wil vragen een licentie te verlenen. Ove
rigens gaat het op het ogenblik slechts over de vraag,
welke instantie in dit geschil uitspraak zal doen en
wordt over de aard van deze geschillen verder niet
gesproken. Indien beide partijen door de terzijdestel
ling van de Bondsarbitrage tegen de Bondsreglementen
zouden hebben gezondigd, zouden zij wel door het
Hoofdbestuur ter verantwoording geroepen zijn. In
tegenstelling tot hetgeen mijn geachte tegenpleiter be
weert, meen ik de Commissie erop te moeten wijzen,
dat belanghebbenden een afwijking van de rechtspraak
door arbitrage wel ongedaan zouden weten te maken.
Mr. van Staay heeft het verder laten doorschemeren,
als zou ik de Commissie „gedreigd" hebben met een
verwikkeling van procedures. Het is echter verre van
mij in respect ten opzichte van de Commissie te kort
te schieten. De gebruiken van de Bond kennende, ben
ik mij er wel van bewust, dat men zich, indien men
door deze Commissie wordt gehoord, vrijelijk uit mag
drukken, zonder dat daaraan aanstoot wordt ge
nomen";
dat Mr. Van Staay namens eiseres hierop in hoofdzaak
heeft verklaard:
„Mr. Dijkstra heeft geen nieuwe argumenten aan
gevoerd, waarop ik zou kunnen ingaan. Het is verder
niet mijn bedoeling geweest de indruk te wekken, als
zou mijn confrère de Commissie hebben „gedreigd"
in de betekenis van „intimideren" of iets dergelijks
en ik hoop, dat de Commissie dit ook niet als zodanig
heeft opgevat";
dat de Commissie zich hierop buiten tegenwoordigheid van
partijen beraden heeft over de door gedaagde opgeworpen
exceptie van onbevoegdheid;
dat hierna partijen weer tot de zitting zijn toegelaten en
de Voorzitter der Commissie verklaard heeft:
„De Commissie acht zich bevoegd van het onder
havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak
te doen. De motivering zal schriftelijk in het vonnis
worden medegedeeld. De behandeling van het geschil
zal thans worden voortgezet";
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde in hoofdzaak verklaard
heeft:
„Indien door Haghe Film op de materiële zijde van
dit geschil wordt ingegaan, doet zij dit uitsluitend
onder voorbehoud van haar principiële rechten. For
meel houdt Haghe Film vast aan haar overtuiging,
dat de Commissie in deze niet bevoegd is en dat
iedere uitspraiK, welke anders luidt dan die van de
burgerlijke rechter, moet worden vernietigd. Verder
verzoek ik de Commissie de zaak te schorsen ten einde
Haghe Film in staat te stellen op het request van
Ideaal Film schriftelijk te antwoorden";
dat de Voorzitter der Commissie vervolgens aan partijen
heeft medegedeeld, dat Haghe Film voor Woensdag 12 No
vember 1947 een verweerschrift in vijfvoud bij het Bonds
bureau moet indienen en tevens een exemplaar van dit ver
weerschrift aan Mr. Van Staay, rechtskundig raadsman van
eiseres moet toezenden en voorts, dat op Donderdag 20 No
vember 1947 des morgens om 10 uur andermaal een zitting
van de Tweede Kamer der Commissie van Geschillen zal
worden gehouden, waarbij de behandeling van het geschil
zal worden voortgezet;
dat hierna de zitting geschorst is;
dat gedaagde met haar brief van 12 November 1947 aan
de Commissie van Geschillen en aan eiseres een nota heeft
gezonden, van welke brief en nota afschriften aan dit vonnis
zijn gehecht en welke stukken beschouwd worden als hier
te zijn ingelast:
dat de Commissie vervolgens partijen heeft opgeroepen tot
haar zitting van Donderdag 20 November 1947 op het
Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luyken-
straat 2 te Amsterdam, alwaar verschenen zijn namens eiseres
M. Ossipovitch, directeur, Ir. G. A. G. Lips, gedelegeerd
commissaris, Mr. G. F. J. Jongbloed, commissaris en Dr. Mr.
J. A. M. van Staay, rechtskundig raadsman, alsmede namens
gedaagde Mr. R. H. Dijkstra, rechtskundig raadsman en later
W. Mullens Jr., bedrijfsleider;
dat Mr. Dr. J. A. M. van Staay namens eiseres/ in hoofd
zaak verklaard heeft:
,,De Commissie heeft zich ter vorige zitting na een
uitvoerige gedachtenwisseling bevoegd verklaard om
van het onderwerpelijke geschil kennis te nemen en
hierin uitspraak te doen. Het spijt mij, dat Mr. Dijk
stra in de brief van 12 November, die zijn verweer
schrift begeleidde, wederom stelt, dat Haghe Film
zich het recht voorbehoudt om de nietigheid van
enigerlei beslissing, die door de Commissie mocht
werden gewezen, bij de gewone rechter te eisen. Ik
vind zodanig standpunt niet sportief., Het getuigt bo
vendien van weinig deferentie voor de Nederlandsche
Bioscoop-Bond en diens rechtsprekende organen. Ten
aanzien van de tijdens de vorige zitting door Mr.
Dijkstra overgelegde pleitnotities leg ik hierbij de
Memorie over, waarin verschillende grieven tegen het
presidiale vonnis naar voren zijn gebracht. In deze
Memorie worden ook implicite de in de „pleitnotities"
aangevoerde argumenten van Mr. Dijkstra weerlegd.
Het standpunt van Ideaal Film is reeds uitvoerig in
haar request uiteengezet. Ik wil nog op enkele punten
nader ingaan en daarbij tevens repliceren op hetgeen
Mr. Dijkstra in zijn verweerschrift heeft gesteld. In
de eerste plaats spijt het Ideaal Film op het ogenblik
niet te kunnen voldoen aan het telefonisch verzoek
van de Secretaris der Commissie om overlegging van
de uitsluitende licentie-overeenkomst, welke op 8 Juni
1937 werd gesloten tussen Vilcsinszky en Ideaal Film.
Deze overeenkomst bevindt zich waarschijnlijk in het
dossier van Mr. Nijgh, de vroegere raadsman van
Vilcsinszky. Oorspronkelijk was Mr. Voute diens
raadsman, doch deze zegt het dossier over te hebben
gedragen aan eerstgenoemde, die nog steeds gedeti
neerd is. Dit punt is evenwel niet zo gewichtig, daar
verscheidene heren onder ede kunnen verklaren, dat
het contract er is geweest. Het werd onder meer
overaelegd bij de overeenkomst, welke Ideaal Film
met Maclean en Vilcsinszkv sloot. Eveneens is het ter
tafel geweest bij het Hoofdbestuur van de Nederland
sche Bioscoop-Bond, voerdat dit zijn circulaire d.d.
16 Februari 1940 aan de leden-filmfabrikanten zond..
Zelfs al zou dit contract er niet zijn, dan zou dit de
stellinaen van Ideaal Film niet aantasten, daar in
1938 Vilcsinszky al zijn rechten op het octrooi en
al zijn belangen in de N.V. Ideaal Film overdroeg
aan Mr. Jongloed q.q., einenaar van alle aandelen.
Dit was het bedrijf van Vilcsinszkv. zodat tegelijk
met de licentie het bedrijf is overgedraqen; dus lang
voordat Metro-Goldwyn-Mayer octrooihoudster werd.
Zoals reeds uitvoering in haar request werd uiteen
gezet ontleent Ideaal Film haar rechten aan Vilcsinsz
ky. Haghe Film beweert, dat de op 5 November 1932
te Budapest geregistreerde notariële acte geen schen
kingsovereenkomst is en zelfs geen notariële acte,
maar slechts een volmacht. Evenwel bevestigt Hruska
persoonlijk in zijn, door hemzelf getekende, brief d.d.
21 Augustus 1933 aan Vilcsinszky en Maclean uit
drukkelijk:
„Nachdem ich auf das hollandisch Geschaft
bezüglich meines Patentes keinerlei Ingerenz habe,
da ich das Patent für Holland mittels notarieller