32
houden en de uitvinding in Nederland te exploiteren;
dat dan ook uit de gedragingen van Hruska, Vilcsinszky
en eiseres geconcludeerd moet worden, dat Hruska het
exploitatie-recht van zijn uitvinding (behoudens op 16 mm.
films) aan Vilcsinszky had afgestaan, zoals ook uit de
stukken blijkt;
dat zelfs de overeenkomst, welke Hruska op of omstreeks
30 December 1939 met de Metro-Goldwyn-Mayer Maat-
schappij te Boedapest is aangegaan, geen enkel effect zcu
hebben gesorteerd, ware het niet, dat eiseres door op 29
April 1940 ƒ60.cijns voor het derde jaar voor het octrooi
no. 41883 bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom
te 's-Gravenhage te betalen, voorkomen had, dat het octrooi
ingevolge artikel 49 der Octrooiwet van rechtswege zou
vervallen;
dat gedaagde, die als de voornaamste vervaardigster van
filmtitels in Nederland van het begin af belangstelling voor
het Hruska-patent aan de dag heeft gelegd, meermalen
pogingen heeft gedaan om de exploitatie van dit patent
in handen te krijgen en steeds op de hoogte is geweest van
de rechten, die Vilcsinszky resp. eiseres op dit patent kon
laten gelden;
dat immers gedaagde, alsook haar directeur, W.. Mullens,
op de hoogte was van de schriftelijke waarschuwing, welke
de Nederlandsche Bioscoop-Bond op of omstreeks 16 Fe
bruari 1940 aan de leden-filmfabrikanten en dus ook aan
gedaande heeft gezonden, welke waarschuwing nimmer is
ingetrokken;
dat ook de N.V Marconi, afdeling Cinetone te Amster
dam destijds als lid-filmfabrikant deze waarschuwing heeft
ontvangen en dat aangenomen moet worden, dat zij hiervan
de N.V. Metro-Goldwyn-Mayer Filmmmaatschappij wier
benrddeling zij wegens deviezenmceilijkheden met het oog
op het kopen van Hruska's patent had ingeroepen in
kennis heeft gesteld;
dat in ieder geval Mr. G. F. J. Jongbloed als gemachtigde
van Mevrouw E. Woudhuvsen-Goudsmit op 25 Juni 1938
ern exploit heeft laten uitbrengen en inschrijven bij de
Octrooiraad, waarin hij q q. stipuleert, welke rechten hij
op het onderhavige patent heeft;
dat gedaagde van dit exploit inzage had kunnen nemen
en daaruit had kunnen vernemen, dat het onderhavige
octrooi, althans het exploitatierecht van het onderhavig
octrooi aan de rechtsvoorgangster van eiseres was overge
dragen en dat zij (gedaagde), kennende de verhouding
Jonnbloed-Mevr. Woudhuysen-eiseres, niet andermaal het
onderhavig octrooi, althans het exploitatierecht ervan zou
kunnen kopen;
dat gedaagde, ondanks haar bekendheid met vele, zo
niet alle details van de geschiedenis van het Hruska patent
en wat daarmede in verband stond welke bekendheid
ook gebaseerd is op door gedaagde met eiseres meermalen
gevoerde besprekingen het patent op of omstreeks 23
Maart 1946 gekocht heeft, wetende dat eiseres op de exploi
tatie van dit patent alle rechten liet gelden;
dat gedaagde zich weliswaar beroept op de bemiddeling,
welke het Hoofdbestuur yan de Nederlandsche Bioscoop-
Bond bij het tot stand brengen van deze koop zou hebben
verleend, maar dat het Hoofdbestuur ten slotte niets anders
gedaan heeft dan bevestigen, dat de koop was tot stand
gekomen en dat het Hoofdbestuur, zodra gedaagde de hulp
van dit college inriep om aan eiseres te beletten met de
toepassing van de geoctrooieerde werkwijze verder te gaan,
gedaagde naar de Bondsarbitrage verwezen heeft;
dat op grond van de overgelegde stukken en de verklarin
gen van partijen als vaststaand moet werden aangenomen, dat
Vilcsinszky zijn rechten op de exploitatie in Nederland van
Hruska's uitvinding onbeperkt heeft overgedragen aan de
N.V. Ideaal Film Laboratorium en dat deze N.V. metterdaad
filmtitels overeenkomstig de door Hruska uitgevonden werk
wijze heeft vervaardigd;
dat het niet op de weg der Commissie ligt te beslissen,
of het onderhavig octrooi al dan niet op naam van gedaagd
behoort te blijven staan;
dat echter vaststaat, dat eiseres recht heeft op een uu-
sluitende -gratis-licentie, met uitsluiting cok van gedaa
voor zover het betreft de betiteling van normaalfilms0 (breedte
35 mm..) en dat gedaagde met dit recht van eiseres bij het
kopen van het Hruska-patent bekend was;
dat daarbij in aanmerking moet worden genomen, dat de
goede trouw van gedaagde eiste, dat rij, toen zij gelijk erkend
in twijfel verkeerde ever de rechten van eiseres en de be
voegdheid van de NV. Metro-Goldwyn-Mayer cm het
patent te verkopen, niet alleen had te oordelen naar zuiver
forme1e feiten, maar zich als goed Bondslid direct of in
direct tot eiseres, die toch haar collega is, had te wenden
ten einde na te gaan, welke rechten eiseres materieel en
moreel kon laten gelden, weshalve, nu gedaagde dit achter
wege heeft gelaten, haar goede trouw niet kan worden
aangenomen;
dat derhalve de vorderingen van eiseres gegrond moeten
worden geacht, zij het met uitzondering van die betreffende
het onbehoorlijk verklaren van de actie, die gedaagde bij
de PresMent van de Arrondirsements-rechtbank in kort ge
ding heeft ingesteld;
dat immers op ^it punt van de inhouH d°r tuisen nartijen
gemaakte afspraak omtrent de behandeling van het zoge
naamd^ bodemgeschil niets vaststaat en deze afspraak zelve
in stnjd was met de verplichtinoen, welke op beide partijen
in aevolne de Statuten en het Arbitrage-Reglement van de
Bond rusten;
dat gedaagde moet worden veroordeeld om aan eiseres
een uitsluitende gratis-licentie met betrekking tot het Ne
derlands octrooi no. 41883 met uitsluiting van gedaagde,
althans voerzover betreft de bewerking van normaalfilm
(35 mm. breedte), te verlenen onder verbeurte van een
dwangsom van ƒ500.voor iedere dag, dat gedaagde ter
zake in gebreke zal blijven, nadat dit arbitraal vonnis te
harer kennis is gebracht;
dat gedaagde moet worden veroordeeld om aan eiseres
een nader te bepalen bedrag als schadevergoeding te betalen;
dat gedaagde moet worden veroordeeld in de kosten der
arbitrage, welke de Commissie wegens de omvang van het
geschil heeft bepaald op 250.inclusief het deponeren
van dit vonnis ter griffie van de Arrondissements-Rechtbank
te Amsterdam;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
1. ONTZEGT aan eiseres haar vordering betreffende het
onbehoorlijk verklaren van de actie, die gedaagde bij
de President van de Arrondissements-Rechtbank in kort
geding heeft ingesteld;
II. VERKLAART dat eiseres recht heeft cp een uitsluitende
gratis-licentie met betrekking tot het Nederlandse
Octrooi no. 41883 met uitsluiting van gedaagde, althans
voorzover betreft de normaalfilm;
III. VEROORDEELT gedaagde:
a. om aan eiseres een licentie als vermeld onder II te
verlenen, onder verbeurte van een dwangsom van
500.voor iedere dag, dat gedaagde ter zake
in gebreke zal blijven, nadat dit arbitraal vonnis te
harer kennis is gebracht;
b. om aan eiseres een nader te bepalen bedrag als
schadevergoeding te betalen;
c. in de kosten dezer arbitrage, bedragende inclusie/
het deponeren van dit vonnis ter Griffie van dl
Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam 250.
Aldus gewezen te Amsterdam op
8 December 1947.