De filmbelangstelling, welke na de Bevrijding verdrievoudigd is en de vooroorlogse achterstand in ons land ten opzichte van de rest der beschaaf de wereld grotendeels ophief, vroeg echter om nieuwe voorzieningen in de zoveel groter gewor den culturele behoefte. Het bedrijf deed in dit opzicht prachtig werk en zal dit blijven doen; desondanks resteert een terrein, dat het bezwaar lijk of niet rechtstreeks kan bestrijken. Daaren boven was er behoefte aan coördinatie, aan ad vies en voorlichting. Dit deed de gedachte rijpen aan een instituut, waar enerzijds de leveranties van het bedrijf zich zouden kunnen concentreren en anderzijds de belangstelling; waar bemiddelend zou kunnen worden opgetreden tussen de bezitters der rech ten en de niet-commerciële gegadigden, waar dus een brug geslagen zou kunnen worden tussen wat commercieel en organisatorisch is gegroeid en in cultureel opzicht aan het groeien is, waar de heterogene groeperingen op onderscheiden film- cultureel terrein een betrouwbaar steunpunt zou den vinden, een arsenaal van cultureel verant woord filmwerk en studiemateriaal, een vade mecum tevens bij programmering en technische verzorging, een krachtig wellende bron van sti mulansen ten slotte in algemeen filmcülturele en zo mogelijk ook filmwetenschappelijke zin. Voorzien van een behoorlijk advies van de Culturele Bondscommissie trad het Hoofdbestuur van de Bond in overleg met een aantal promi nente figuren uit het culturele leven, die represen tatief mogen worden geacht voor de onderschei dene richtingen in ons land. Dit had tot resul taat, dat op 10 April 1948 een stichting Neder lands Filminstituut" in het leven is geroepen onder Voorzitterschap van Oud-Minister Prof. Dr. G. van der Leeuw uit Groningen, een alom geziene en hooggeschatte figuur, die blijk heeft gegeven voor de film een hartelijke en diepgaan de belangstelling aan de dag te leggen. Als Vice- Voorzitter van de Raad van Beheer treedt op de heer D. van Staveren, Voorzitter van de Cen trale Commissie voor de Keuring van Films. Leden zijn de heren: M. P. M. Vermin, Voor zitter van de Bioscoop-Bond, Joh. Miedema, Secretaris van het Hoofdbestuur van de Bond, J. Weening, lid van het Dagelijks Bestuur van de Bond en van het Bestuur der Bedrijfsafdeling Filmverhuurders, J. Nijland, Secretaris van de Afdelingsraad van de Bond en lid van de Cul turele Adviescommissie, A. van Domburg, film criticus en Voorzitter van de Culturele Advies commissie van de Bond, Prof. Dr. J. Knipping O.F.M, en Dr. J. C. C. Rupp, Secretaris van de Stichting Kerk en Wereld. De considerans van de stichtingsacte verklaart ten aanzien van taak en wezen van het Instituut onder meer: dat de film in groeiende mate ook in ons land erkend wordt als een universeel en machtig middel tot verspreiding van gedachten en gevoelens, kennis en beschaving en ook tot verstrooiing en ontspanning; dat de behoefte van corporaties met een cul tureel, sociaal, opvoedkundig of ander maat schappelijk doel aan filmvertoningen, vallende buiten het terrein der normale bioscoopvoorstel lingen, derhalve groter is dan voorheen en in de naaste toekomst nog zal toenemen; dat in deze behoefte niet voldoende wordt voorzien doch integendeel door ondeskundigheid en gebrek aan organisatie een chaotische toestand is ontstaan, welke dringend verbetering behoeft; dat om een bevredigende regeling van de niet- commerciële vertoningen te scheppen, rekening moet worden gehouden met de organisatorische structuur van de film en bioscoopondernemingen, te meer daar deze geacht kunnen worden de vertoningsrechten van vrijwel alle voor verto ning in aanmerking komende films te bezitten dan wel te controleren; dat zulk een regeling op de weg ligt van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en van de daar voor in aanmerking komende vertegenwoordigers van het corporatieve leven gezamenlijk en dat deze regeling slechts kan slagen, indien zij cen traal georganiseerd wordt en wel zodanig dat de wederzijdse rechten en verplichtingen van leveranciers en afnemers worden vastgelegd en niet-bonafide belanghebbenden worden uitge sloten; dat bovendien de vorenbedoelde regeling zal moeten voorzien in de mogelijkheid van import en distributie van films, waarvoor voldoende belangstelling bestaat, maar die om welke reden ook niet door de filmondernemingen worden in gevoerd dan wel gedistribueerd

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1948 | | pagina 4