Er valt nog vee l te l eren r VJ 13 De heer P. Schuitema, lid van de Beroepsver eniging van Nederlandse Cineasten, trekt deze con clusie in een kort verslag dat in het Mededelingen blad van de Beroepsvereniging onder de titel „But not in vain" werd gepubliceerd en dat wij hier gedeeltelijk afdrukken. IK ben zo gelukkig geweest om mee te mogen lopen in een Engels-Hollandse productie onder leiding van Guus Oswalt. De regisseur is Ed- mond Gréville. De camera-équipe is Engels met Hollandse hulpkrachten. De spelers zijn Engels en Hollands. Het scenario is van Ben van Eyssel- stein, de decors, die zeer fraai zijn, van H. Wegerif. Ik prijs mij daarom gelukkig, omdat er bij een dergelijke onderneming zoveel te leren valt voor ons Hollanders, vooral als wij met critische en nuchtere ogen de ontwikkeling volgen. Men open de mij de mogelijkheid om overal te zijn, mijn neus in alle zaken te steken en daar te zijn waar ik zelf wenste. Het werd n.1. geapprecieerd dat ik me op het standpunt stelde te willen leren. Dit laai ste houdt niet in klakkeloos aanvaarden, tiet spreekt vanzelf dat in cineasten-kringen met diepe minachting gesproken zal worden over deze pro ductie, omdat we er mensen aantreffen die niet eens cineasten zijn; ook spreekt het vanzelf dat deze mensen met een even grote minachting spre ken over de onkunde der Nederlandse cineasten. Maar als we daar nu eens overheen kijken en net doen of we geen Nederlandse krentekakkers zijn, maar een doodgewoon iemand, die graag films wil maken en die begrijpt dat hij van iedere ervaring van anderen wat op kan steken, mits hij deze ervaringen maar wil verwerken en critisch wil uitzeven. Op dit standpunt heb ik mij gesteld en heb ontdekt dat men daar in Duivendrecht bezig is te proberen een basis te leggen voor een produc tie; dat men daar van goeden wille is en zich zeker niet verbeeldt, dat bij het gereedkomen van deze film bazuingeschal uit de hemelen zal losbarsten; dat men hard werkt en door allerlei moeilijkheden heen ploetert. En ik leer er veel. Ik leer er hoe een gerouti neerd regisseur met zijn spelersmateriaal omgaat; hoe hij zijn mise en scène componeert; hoe hij de aandacht van het publiek leidt met de camera van totale naar detail, van detail naar sterkste close up; hoe hij de dialoog verdee1t en de aandacht ook weer hier leidt van het belangrijke naar het on dergeschikte en zijn scène bouwt naar een climax of naar een overgang. Ik leer er hoe de continuiteit gehandhaafd wordt en hoe de nadruk verplaatst wordt van een stuk dialoog naar een enkele uitroep. Het zijn alle zaken die we in theorie wel weten, maar die nu practisch gerealiseerd worden. Ik leer er hoe de souplesse van de camera-beweging bewust ge bruikt wordt om de optische bewegelijkheid te krij gen die voor de film noodzakelijk is. Ik leer respect te krijgen voor het vakmanschap en de routine van Gréville. Maar dat wil niet zeggen, dat we het dus net zo moeten doen. Het houdt niet in dat het niet anders zou kunnen. Ik ontdek er hoeveel nog te leren valt en misschien leer ik wel het meeste van allen die daar bezig zijn, omdat ik de rustige positie van de beschouwer heb, die half-ingewijde is en zijn eigen ervaring telkens kan toetsen en verrij ken, Het valt de Hollander in 't algemeen zwaar om waardering op te brengen vandaar dat we ook maar zelden gelukkig zijn en automatisch weinig waardering terug ontvangen. Er ontbreekt ons maar al te vaak hart voor elkaar en hart voor de zaak. En toch moet het dat hart zijn dat ons erdoor zal helpen. Een of andere dag zullen wij daar ook moeten staan, geladen met de wil iets goeds te maken. Nu zullen we 't echter zelf moe ten bewijzen. En nu praat ik niet over het geld dat er achter zit, de machinaties en al dergelijke on- verkwikkelijkheden. Denk niet dat ik die niet zie. Maar daarboven gaat iets uit, dat van andere kwa liteit is, de liefde voor 't métier. Wanneer ik twee ervaren cameramensen bezig zie de set in te lichten, volkomen verschillend van inzicht, maar beide van Ie kwaliteit, dan ruik je de vakbekwaamheid en de onverstoorbaarheid van de vakman. Zowel de eerste cameraman Mac Leod en zijn opvolger Glendinning verstaan hun vak en lichten een set in zoals wij dat niet kunnen. Je merkt dat zij zwaar becritiseerd zullen worden en dat elke fout hun zal worden aangerekend. De e^sen die gesteld worden door deze mensen ziin hoog. Zii komen uit een land, met een grote pro ductie. Hun werk moet staan op internationaal peil, dat weten ze. Anders neemt een ander hun plaats in. Daarom is er voor ons veel te leren, om dat we die vergelijking ni'et kennen, ons oog nog niet gescherpt is voor deze kwaliteit. Dan de spelers we zien hier tegenover elkaar staan de geroutineerde Engelse filmspelers en de onervaren toneelspeler, die voor de film optreedt. Het verschil is groot. De grootste moeilijkheid

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 15