20 dat aldaar verschenen zijn de heer L. C. Barnstijn, directeur van eiseres en Mr. L. Glaser, rechtskundig adviseur van gedaagde; dat de heer L. C. Barnstijn namens eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat de wederpartij terecht in haar repliek heeft gesteld, dat in het bedrag van de tweede schuldbeken tenis ad het bedrag der eerste schuldbekentenis ad is begrepen; dat dus voor het door eiseres gevorder de bedrag ad gelezen moet worden dat voor wat het tweede argument van gedaagde betreft, hij er zich van bewust is juridisch zwak te staan, aangezien hij destijds, toen de heer Leo Meyer surséance van betaling heeft aangevraagd, het aan de concurrente-crediteuren aangebo den accoord van 10 heeft geaccepteerd; dat hem evenwel ook deze 10% van zijn oorspronkelijke vordering nimmer is uitbetaald; dat overigens niet uit het oog moet worden ver loren, dat het accepteren van het accoord slechts een op schorting van de betaling betekende- dat Mr. Glaser namens gedaagde hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat het niet juist is dat het accepteren van het accoord slechts een opschorting van de betaling betekende; dat indien eiseres haar hele vordering had willen incasseren, zij bij de surséance compensatie voor het resterende bedrag had kunnen vragen, hetgeen evenwel niet is geschied; OVERWEGENDE: dat eiseres zowel als gedaagde lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Neder landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onder worpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrage-Reglement; dat dus de Commissie van Geschilen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat door eiseres is erkend, dat in haar vordering ad ten onrechte een bedrag van is opgenomen, zodat de vordering moet worden verminderd tot f dat voor deze som een schuldbekentenis van wijlen de heer Leo Meyer in eiseresses bezit is; dat de heer Meyer in 1937 surséance van betaling heeft aangevraagd, waarbij een accoord van 10% aan de concur rente-crediteuren werd aangeboden; dat dit door eiseres is geaccepteerd, waardoor zij haar vor dering tot 10% van het oorspronkelijk bedrag, zijnde heeft verlaagd; dat echter, is gebleken, dat ook dit bedrag niet is voldaan, waaruit de Commissie concludeert, dat het accoord niet is nagekomen en derhalve althans voor wat dit geval betreft, als vervallen kan worden beschouwd; dat derhalve de volledige vordering ad die steunt op de nog steeds in het bezit van eiseres zijnde schuldbeken tenis, gegrond moet worden geacht en gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling daarvan; dat gedaagde tevens moet worden veroordeeld in de kosten van het geding, bepaald op ƒ25.—; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van VEROORDEELT gedaagde tot betaling van de geschil- kosten, bedragende ƒ25. Aldus gewezen op 27 December te Amsterdam, De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KA MER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de vol gende arbitrale vonnissen gewezen: In zake: N.V. BIOSCOOP DE KROON, exploiterende de bioscoop ,,De Kroon" te Zwolle, eiseres, en H. VAN DER HEIDE, binnenhuisarchitect en hoofd van de firma Van der Heide 6 Co., Mauritsweg 58A te Rotter dam, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van ge schillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 2 November 1948 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt waarvan afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Vrijdag 19 November 1948 op het Bondsbureau, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn: de heren J. J. Kroon en Mr. J. F. H. Boom, respectievelijk directeur en rechtskundig raads man van eiseres, alsmede de heer H. van der Heide, gedaagde; dat door de heer H. van der Heide, gedaagd:, in hoofdzaak is verklaard dat hij op grond van de tussen partijen getroffen schikking, welke bij schrijven d.d. 15 Juli 1948 door de Secre taris van de Commissie van Geschillen is bevestigd, al het mogelijke heeft gedaan om de stoelen alsnog van de hand te doen, doch dat hij daarin tot dusverre nog niet is geslaagd; dat hij derhalve gaarne zou zien, dat de in de schikking gestelde termijn, waarbinnen de verkoop moet hebben plaats cevoi-den, wordt verlengd, ten einde hem de gelegenheid te geven zijn pogingen om de stoelen te verkopen nog enige tijd voort te zetten; dat overigens naar zijn mening stoelen van goede kwaliteit zijn geleverd; dat sommige dezer stoelen inderdaad enige gebreken vei loonden en dat door een minder juiste opstelling het daarin zittend publiek het beeld niet goed kon volgen; dat hij heeft aangeboden deze bezwaren te ondervangen, hetgeen door eiseres van de hand is gewezen, omdat zij er de voorkeur aan gaf andere stoelen te ontvangen; dat hij er na veel vruchteloos onderhandelen in heeft toege stemd de gewraakte stoelen terug te nemen; dat echter de besteldienst die de stoelen in Zwolle zou afhalen ten gevolge van de mist te laat ter plaatse arriveerde, hetgeen eiseres aanleiding gaf de stoelen niet mede te geven; dat indien eiseresses vordering gegrond mocht worden geacht, hij er bezwaar tegen heeft dat voor de op de stoelen verwerkt stof de zeer hoge prijs van 22.50 per meter in rekening wordt gebracht; dat hij qezien de kwaliteit van deze stof een prijs van ten hoogste 12.50 per meter redelijk acht; dat hij voor wat betreft de door eiseres gevorderde kosten, verbonden aan het opnieuw vervaardigen van een projectiegat van mening is dat deze voor rekening van de stucadoor zijn, die het werk heeft uitgevoerd; dat hij voorts van mening is dat de kosten voor het op klossen zetten van de onderwerpelijke stoelen hem niet in rekening kunnen worden gebracht; dat de heren J. J. Kroon en Mr. J. F. H. Boom namens eiseres in hoofdzaak hebben verklaard, niet bereid te zijn mede te werktn aan een verlenging van de in de schikking gestelde termijn, waarbinnen gedaagde moest trachten de stoelen te verkopen; dat deze zaak nu reeds zo lang sLpende is, dat eiseres het gewenst acht daarin eindelijk een beslissing te verkrijgen, zulks mede met het oog op het feit, dat gedaag de cok de sub VI gestelde conditie der schikking niet is nage komen en daardoor eiseres in moeilijkheid dreigt te brengen' dat eiseres in tegenstelling tot gedaagde van mening is daf ondeugdelijke stoelen zijn geleverd en derhalve van wan-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 22