D 15 Een ander verschil betreft de bestuursvorm der beide instellingen, welke verband houdt met haar verschil in werkwijze. Tot November 1948 had het Britse ligawezen geen enkele vertegenwoordi ging in de Raad van Beheer van het British Film Institute en ook in de daarna benoemde nieuwe Raad hebben geen representatieve figuren uit die kringen zitting, terwijl zij op geen enkele wijze enige invloed kunnen uitoefenen op de benoeming van nieuwe Raadsleden, Aangezien het met het oog op de onderschei dene richtingen en belangen van de Nederlandse verenigingen, die zich voor de film als zodanig in teresseren, bezwaarlijk was om aanstonds een juis te vorm van vertegenwoordiging in het Nederlands Filminstituut te vinden, hebben de initiatiefnemers besloten om als oprichters van het Filminstituut te fungeren en zij hebben als zodanig thans zitting in de Raad van Beheer. Hierbij zijn enige verte genwoordigers van het Nederlandse professionele filmbedrijf, die door dit bedrijf worden benoemd. Voor een meer rechtstreekse mogelijkheid tot in vloed op de gang van zaken door het verenigings leven werd daarnaast op 13 Mei j.1. een Raad van Bijstand geïnstalleerd, waarin de afnemers van het Instituut zitting kunnen nemen. Deze verenigingen hebben statutair het recht om bij de periodieke aftreding van één van de oprich ters in zijn plaats iemand anders, namelijk een meer rechtstreekse vertegenwoordiger van de af nemers en het verenigingsleven ter benoeming aan te wijzen. Voorts is er een principieel verschil van juri dische aard tussen enige der^ leveringsvoorwaar den van de Lending-Section van de National Film Library en die van het Nederlands Filminstituut. Dit vindt zijn oojzaak in het feit, dat er bij de weinige oude hoofdfilms, welke eerstgenoemde kan uitlenen, of geen zekerheid bestaat omtrent de werkelijke bezitters der auteursrechten, of de hou ders daarvan toestemming hebben gegeven voor levering voor niet-commerciële vertoningen, daar zij van deze exploitatie geen enkel economisch re sultaat meer kunnen verwachten. Het Nederlands Filminstituut daarentegen le vert met machtiging van de betrokken houders der auteursrechten films voor vertoning aan het ver enigingsleven, waarvan deze de auteursrechten eerst betrekkelijk kort geleden voor een langere periode meestal voor vijf jaar verworven hebben. Deze films hebben derhalve in de regel een nog vrij belangrijke commerciële waarde en het Instituut heeft er daarom zorg voor te dragen zijn leveringsvoorwaarden zó te stellen, dat geen misbruik van auteursrecht wordt gemaakt. Het is overbodig op te merken, dat beide insti tuten ten aanzien van het auteursrecht de gang bare rechtsopvatting volgen, die geen commerciële en niet-commerciële vertoningsrechten naar breed te-formaat onderscheidt. Ten overvloede zij er hier op gewezen, dat in geen enkel jaarverslag of pu blicatie vanwege het British Film Institute wordt gewaagd van de belangrijke culturele rol, welke de zogenaamde smalle film zou zijn gaan spelen, behalve dan, dat de onderwijsfilms en de films van de Britse Regeringsvoorlichtingsdienst in verband met de localiteiten waar zij worden vertoond, in hoofdzaak op 16 mm formaat worden geprodu ceerd. Integendeel, er wordt uitdrukkelijk op gewezen, dat de liga's het normale filmformaat prefereren, daar de voorziening van de door haar gewenste films op dit formaat belangrijker is dan van het smalle formaat. Overigens is het opmerkelijk, dat het British Film Institute in zijn laatste jaarver slag mededeelt, dat het met ongeduld de algemene toepassing verwacht, van het nieuwe ontbrandba- re acetaat-procé,dé (35 mm formaat), ter vervan ging van de nu gebruikelijke nitraatfilm, omdat ,,acetaatfilm aanmerkelijk superieur is aan nitraat- film, en talloze problemen waarmede we thans re kening moeten houden, minder ernstig zullen wor den of zelfs geheel en al zullen verdwijnen". Uit dit beknopte overzicht blijkt, dat er naast belangrijke punten van overeenkomst, verschillen bestaan tussen beide instituten in werkwijze en middelen, welke verklaarbaar zijn uit de verschil lende omstandigheden, waaronder zij werden op gericht. TOELATING LIDMAATSCHAP Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van 8 Maart besloten tot het lidmaatschap toe te laten: De Stichting Nederlandse Filmstudio, exploi terende de Filmstudio-Cinetone aan de Duiven- drechtschekade te Amsterdam; De Bioscoopstichting te Nuth, exploiterende een permanente bioscoop in het R. K. Vereni gingsgebouw, aldaar; De N.V. Asta Theater te Nijmegen (dir. K. W. Elverding) exploiterende het Asta Theater aldaar. ~]iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiimiQj „Mijn ter zake zeer deskundige en ervaren advi- 1 seurs op het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn 1 van mening, dat over het algemeen de bioscoop meer bijdraagt tot het voorkomen van misdaad dan tot het 1 begaan er van. Zij houdt de jongens af van katte 1 kwaad; zij geeft hun iets om over te denken. Over het algemeen gesproken is het Ministerie van Binnen- landse Zaken van mening dat, indien de bioscopen 1 nooit hadden bestaan, er waarschijnlijk eerder meer dan minder misdaad zou zijn dan er is." (Sir Samuel Hoare, Minister van Binnenlandse Zaken, in het Lagerhuis op 1 15 April 1932). 1 iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin IIIIllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIHIIIIIIIIIIII

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 17