„THE LADY FROM» SHANGHAI" 17 „Wat Welles in zijn jongste film uitbeeldt, raakt nu juist geenszins het thema, dat een opper vlakkig beschouwer tot een verwerping kan uit nodigen, doch gaat er ver boven uit. De strekking van de film heeft hoegenaamd niets te maken met een mislukt of mislukkend huwelijk, doch een mis lukt huwelijk is een van de factoren, die een be paalde kaste zo luguber afschildert, dat zij terecht met een elkaar verslindende school haaien kan vergeleken worden. Het is de kaste der niets ont ziende kapitalisten, die de mens uitbuiten om geen andere reden dan dat zij kapitalisten zijn. Let wel: Welles spreekt hier niet over de bezitters, die al leen maar bezitters zijn, doch over die sector der bezitters, die het materiële bezit misbruiken om ander geestelijk bezit aan te randen." „Ziet men bij nader inzien want deze film laat U niet spoedig los het op zichzelf nogal zonderling verhaal met deze symboliek geladen, dan weigert men de gebeurtenissen te zien om wille van zichzelf en erkent men een driftig betoog, dat dan wellicht cru en cynisch moet heten, maar dat een geest manifesteert, die men niet straffe loos voorbij kan gaan. Het betoog mag men wat mij aangaat ook overladen en pathetisch achten, maar het treft het met zekerheid en stamt uit een (wild) gemoed, dat zijn beheersing nog moet vin den en voorlopig daarvoor de fascinerende wer king van de beeldrhythmen zal verkiezen. (A. van Domburg in „De Tijd"). „Voor degeen, die echter verder ziet, is duide lijk de symboliek te onderkennen, welke door de uiterlijke verschijningsvorm van deze mensen heen naar buiten breekt; het conflict van de sombere zeeman O'Hara, die de menselijke vrijheid verte genwoordigt, met de onverzoenlijkheid der drie vertegenwoordigers van een verrotte, kapitalisti sche kaste." „Alles heeft z'n bedoeling als onderdeel van het zeer persoonlijk betoog van een fel bewogen kun stenaar, die nog wat wild om zich heenslaat hier en daar, maar die wij stellig onder de groten moe ten gaan rangschikken." (B. J. Bertina in „De Volkskrant"). „Welles heeft van dit' nogal wansmakelijk ver haal onder de titel „Lady trom Shanghai" een knappe, af en toe verbluffend knappe film ge maakt. Opnieuw toont hij zich een ongewoon ta lentvol man, die perfect weet wat er met een ca mera te doen is, maar die zich herhaaldelijk laat verleiden tot de grofste krachtpatserij. Maar een film is het!" (H. G. Hoekstra in „Het Parool") „Een bedorven ei ziet er van buiten net zo glan zend uit, als een fris ei, en als het van een wat bijzondere vogel is kan zon ei de wonderlijkste en de geraffineerdste schakeringen vertonen. Het moet al erg slecht zijn, wil het bederf er doorheen stinken, en toch is dit hier het geval. Men zit op een gegeven ogenblik haast overrompeld door de vondsten en door de raffinementen van filmbe- heersing die Welles vertoont, maar de stank is dan allang te erg en het wordt zoveel te spijtiger om dan naar die schoonheid te kijken. Het is toch uiterst droevig dat een man met het talent van Welles, met zijn beheersing van de filmvorm, voor geen cent werkelijkheid en waar heid blijkt te bezitten, dat er in zo'n film geen meter atmospheer zit, die levend is en overtuigend, dat er geen woord in gesproken mag worden, dat waar is; dat er achter al dit talent geen streep waardigheid blijk.. Hier is dan eindelijk weer eens een man, die de filmmiddelen, zoals dat dan heet, gebruikt, maar hij doet het op een manier die deze „filmmiddelen" eenvoudigweg compromitteert, die ze verdacht maakt, want als die middelen dan nu alleen nog maar mogen dienen, om ergens een roes van actie te maken, om een stukje keuken- meidengebral op te werken geef ons dan dat gebral maar liever in zijn trage, muffe, en doodse vorm van de zeventien films van het dozijn de ergernis dat er talent verknoeid wordt, dat er be grippen worden verraden en dat een man die kun stenaar kon zijn, zijn leven bevuilt, blijft ons er bij bespaard." (A. Koolhaas in „De Groene Amsterdammer"). „Maar belangrijker dan dit menselijke materiaal, dat de film slechts zijdelings raakt, is het harts tochtelijke en bedreven gebruik van het filmmiddel een betere zaak waardig. Wat Welles met beeld en geluid, diepte-fotografie (bij hem zijn de ach tergronden zo belangrijk, als zij eigenlijk in elke film moesten zijn), decors en montage doet is al tijd verrassend. De beroemd geworden fantasma- gorie-met-spiegels aan het slot is misschien het brillantst, maar ook de zeereis heeft verbluffende effecten. Verbluffend, maar nooit verblijdend: daarvoor is zulk een geraffineerd mengelmoes van banaliteit de stof en oorspronkelijkheid de vorm te onharmonisch. Te bitter ook, en vooral te onwaarachtig." (Ellen Waller in „Algemeen Handelsblad"). „Ieder detail heeft zijn betekenis, geluid en beel den worden op uiterst geraffineerde manier ge- mixed, tot een soms adembenemende thriller. En tochWaarom dat al te bizarre? Waarom dat decadente, zonder voldoende tegenwicht? Waarom deze film van louter verziekte mensen, die toch eigenlijk een zeer onprettig verhaal werd? Een knap kunstwerk? Wat is een kunstwerk met een barst in de ziel?" (J, M. in „Het Vrije Volk").

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 19