UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN 32 onbevoegdheid van de Commissie van Geschillen, Tweede Kamer is gedaan; dat echter in appèl wel een beroep op onbevoegdheid wordt voorgedragen; daargelaten, of de Raad de argumen tering door appellante daarbij gebezigd, tot de zijne kan maken; dat zelfs al zou dit beroep op de onbevoegdheid niet gedaan zijn, de Bondsarbitrage op grond van het voren staande niet bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen; dat derhalve ook de Commissie van Geschillen, zijnde de eerste instantie van deze arbitrage, onbevoegd was om dit geschil in behandeling te nemen en erin uitspraak te doen; dat derhalve aan de Raad van Beroep, als hoogste in stantie, de grondslag voor zijn bevoegdheid ontbreekt; VERKLAARD ZICH ONBEVOEGD om van dit be roep kennis te nemen; VERSTAAT, dat de arbitragekosten ad 500.— ten laste komen van appellante. Aldus opgemaakt en getekend te Amsterdam op Maandag 1 Augustus 1949. De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal vonnis gewezen in zake: N.V. METRO GOLDWYN MAYER FILM MAAT SCHAPPIJ, gevestigd te Amsterdam, domicilie gekozen heb bende ten kantore van Mr. R. H. Dijkstra, Johannes Vermeer straat 15 aldaar, eiseres, en A. G. VAN TOL, exploitant van de cinema METRO- POLE PALACE, te 's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan de Laan van Meerdervoort 53, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van ge schillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij reguest d.d. 10 Mei 1949 een spoedeisend geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat be schouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag, 11 Mei 1949 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn Seymour Moses, directeur, P. Paternotte, sales manager en Mr. R. H. Dijkstra, rechts kundig raadsman van eiseres, alsmede H. Maurits, gemach tigde van gedaagde; dat de heer H. Maurits namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde bij de bevestiging van de inzet- datum van 20 Mei 1949 voor de film „Thirty seconds over Tokyo" nadrukkelijk het voorbehoud van prolongatie van voorgaande films heeft gemaakt; dat gedaagde vóór genoemde film nog te vertonen heeft de film ,,Zo is Vader" tezamen met het Asta Theater, „Berlin Express" eveneens tezamen met het Asta Theater en „Johnny Belinda" tezamen met het City Theater te 's-Gravenhage; dat daarin vertraging is ge komen, doordat het Asta Theater de film „Mijnheer de Gou vernante" reeds ten derde male heeft geprolongeerd; zodat tenzij laatstgenoemde film opnieuw wordt geprolongeerd in het Asta Theater gedaagde eerst op 13 Mei tezamen met het Asta Theater zal kunnen beginnen met de vertoning van de film „Zo is Vader"; dat derhalve het door gedaagde ge maakte voorbehoud hierop van toepassing is en gedaagde zich niet verplicht acht de film „Thirty seconds over Tokyo" van 20 Mei af te vertonen; dat hij aan het verlangen van eiseres niet tegemoet kan komen zonder inbreuk te maken op de rechten van de leveranciers der overige hiervoor genoemde films; dat Mr. R. H. Dijkstra namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat het door gedaagde bij het vaststellen van de inzetdatum van de film „Thirty seconds over Tokyo" gemaakte voorbehoud alleen betrekking h:eft op de eventuele prolongatie van de film, die in Metropole Palace vóór eerst genoemde film zou worden vertoond en dat tot dusver sedert het aangaan der overeenkomst geen enkele film in die bio scoop is geprolongeerd; dat gedaagde geen enkel voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot het prolongeren van films in andere Haagse bioscopen, waarmede hij sommige films gelijk tijdig vertoont; dat omstreeks 6 April 1949 verschillende Haagse bioscoopondernemingen belangstelling hadden voor het afsluiten van de film „Thirty seconds over Tokyo" en dat gedaagde om zich deze film te verwerven heeft aangebo den de film te vertonen op korte termijn en in een bijzonder belangrijke week, namelijk de week van 20 tot 27 Mei, waarin Hemelvaartsdag valt; dat eiseres gedaagdes beroep op ver plichtingen, voortspruitende uit het vertonen van andere films tezamen met andere Haagse bioscopen, onaanvaardbaar acht, aangezien daardoor een der grondslagen aan de over eenkomst tussen partijen zou worden ontnomen; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikelen 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rech ter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage-reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederland sche Bioscoop-Bond; dat uit de aan de Commissie overgelegde stukken blijkt, dat gedaagde met betrekking tot de inzetdatum van 20 Mei 1949 van de film „Thirty seconds over Tokyo" slechts het voor behoud heeft gemaakt en door eiseres geen ander voorbehoud is geaccepteerd dan eventuele prolongatie van de film, die in de week voorafgaande aan 20 Mei 1949 in Metropole Palace zou worden vertoond; dat gedaagdes weigering om de film in kwestie van 20 Mei af te vertonen, uitsluitend gebaseerd is op vertraging, ont staan door prolongaties bij het Asta Theater te 's-Graven hage en uit zijn verplichtingen om tezamen met dat theater en andere bioscopen andere films te vertonen, maar dat deze weigering geen steun vindt in zijn overeenkomst met eiseres en het in de voorafgaande overweging bedoeld voorbehoud; dat overigens gedaagde ten onrechte het standpunt inneemt, dat de vertraging ontstaan in de uitvoering van zijn pro grammaschema aldus zou moeten worden verholpen, dat de inzetdata van alle reeds door hem geboekte films zouden moeten worden opgeschoven in plaats van, zoals goed gebruik is, alleen de inzetdatum van de film, die door prolongatie van de voorafgaande film in de afgesproken week niet kon wor den vertoond, naar een nog openstaande week te verschui ven en de inzetdata der overige reeds geboekte films te hand haven; dat derhalve eiseresses vordering gegrond moet worden ge acht en gedaagde moet worden veroordeeld op de tussen par tijen overeengekomen voorwaarden de film „Thirty seconds over Tokyo" van 20 Mei 1949 af te vertonen, tenzij de reeds geboekte daaraan onmiddellijk voorafgaande film, zijnde naar gebleken is de film „Zo is Vader" geprolongeerd wordt; dat eiseresses vordering tot betaling van een dwangsom van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 34