33 10.000.voor iedere week, waarmede gedaagde in gebreke mocht blijven met de vertoning der onderhavige film een aanvang te maken, niet ontvankelijk moet worden geacht, aangezien in artikel 12 van het aanvullingsreglement Bonds- voorwaarden, onder welke voorwaarden de overeenkomst tus sen partijen is aangegaan, reeds is bepaald dat indien de exploitant (hier gedaagde) met de vertoningsverplichting in gebreke blijft, de te vergoeden auteursprijs wordt bepaald naar een opbrengst als van een uitverkocht huis gedurende alle overeengekomen voorstellingen voor het tijdvak, waarin de exploitant in gebreke is; dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, die met het oog op de bijzondere kosten, aan de spoedbehan- ling van deze zaak verbonden, zijn vastgesteld op 100. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde om de film ,,Thirty Seconds over Tokyo" met ingang van 20 Mei 1949 in de Cinema Metropole Palace te 's-Gravenhage te gaan vertonen, tenzij de reeds door gedaagde geboekte daaraan onmiddellijk voor afgaande film zijnde naar gebleken is de film ,,Zo is Vader" door hem geprolongeerd wordt, een en ander op de voorwaarden als tussen partijen overeengekomen, namelijk: voor de duur van twee weken tegen een filmhuur van 32^ der netto recettes onder bepaling dat gedaagde gehouden zal zijn tot prolongatie na afloop van de tweede week, indien op de Maandagavond van die week aan het einde van de laatste voorstelling de bruto-ontvangsten gelijk of meer dan 50 van de capaciteit van Metropole Palace zullen bedragen ge baseerd op het normale aantal voorstellingen; VERKLAART eiseresses vordering tot betaling van een dwangsom niet ontvankelijk; VEROORDEELT gedaagde in de geschilkosten, bedra gende 100.—. Aldus gewezen te Amsterdam op Woensdag 11 Mei 1949. o De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale vonnissen gewezen: In zake: MEVROUW N. C. MINDEN-OOSTERHOORN, wo nende te Amsterdam aan de Weteringschans no. 245, handelende onder de firmanaam Ralph Minden Films, eiseres, en NAAMLOZE VENNOOTSCHAP CITY-FILM, geves tigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende al daar aan de Nieuwstraat no. 24, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewe zen als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 24 Maart 1949 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag 13 April 1949 ten kantore van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan de Jan Luyken- straat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn eiseres persoonlijk en haar rechtskundig raadsman, Mr. J. J. van der Velde en voorts Mr. D. J: I. v. d. Oever, A. J. A. Huyser en G: A. Lipp, respectievelijk gedelegeerd commissaris, leider-adjunct direc teur en medewerker van gedaagde; dat Mr. D. J. I. v. d. Oever, namens gedaagde, in hoofd zaak heeft verklaard, dat er geen overeenkomst tussen par tijen betreffende de film „Meet me at dawn" bestaat; dat er weliswaar tussen de vroegere directeur van gedaagde, de heer J. J. ter Linden, en wijlen de heer R. Minden bespre kingen over voormelde film zijn gevoerd, maar dat er tussen partijen geen wilsovereenstemming is bereikt; dat er welis waar door wijlen de heer Minden aan gedaagde een con tract betreffende deze film is toegezonden, maar dat dit contract door geen der partijen is getekend; dat de tegen woordige directie van gedaagde eerst in October 1948 in het bezit van de op deze zaak betrekking hebbende stuk ken is gekomen; dat ook al zou bewezen kunnen worden, dat tussen de heren Ter Linden en Minden wilsovereen stemming betreffende „Meet me at dawn" bereikt zou zijn, de overeenkomst voor gedaagde niet bindend is, omdat de heer Ter Linden niet bij machte was zonder schriftelijke goedkeu ring van de gedelegeerd commissaris van gedaagde verto ning srechten van films aan te kopen (zoals in artikel 9 van gedaagdes statuten is bepaald) en deze goedkeuring in het onderhavig geval niet is verleend; dat gedaagde overigens uit de door haar ontvangen inlichtingen de indruk heeft verkregen, dat geen wilsovereenstemming tussen de heren Ter Linden en Minden is bereikt en dat eerstgenoemde daarom ter zake geen overleg met de gedelegeerd commis saris heeft gepleegd, aangezien zulk overleg in de regel eerst werd gehouden nadat over een aan te gane over eenkomst principieel overeenstemming met de andere partij was bereikt; dat Mr. J. J. v. d. Velde namens eireres hierop in hoofd zaak heeft geantwoord, dat wijlen de heer Minden reeds op 24 Mei 1948 schriftelijk aan de heer Ter Linden als direc teur van het City concern bevestigd heeft, dat bij een bespre king tussen genoemde heren en de heer Lipp was overeen gekomen, dat gedaagde zal huren de film „Meet me at dawn" te leveren door een door de heer Minden aan te wijzen filmverhuurkantoor en te vertonen in het City Thea ter te Amsterdam, het City Theater te 's-Gravenhage en het Luxor of Lutusca Theater te Rotterdam, dat daarna de heer Ter Linden te kennen heeft gegeven het te prefereren om genoemde film door gedaagde te laten distribueren, waarmede de heer Minden is accoord gegaan; dat de heer Minden, nadat hij met de heer Ter Linden over de conditie tot overeenstemming was gekomen, met zijn brief van 24 Juni 1948 aan gedaagde het contract in duplo heeft toege zonden; dat hij met zijn brief van 15 Juni 1948 aan ge daagde reeds enige foto's en een beschrijving van de on derhavige film ten behoeve van de reizigers heeft ingezon den, waaruit blijkt, dat toen reeds tussen partijen wilsover eenstemming was bereikt; dat de heer Minden met zijn brie ven van 7 Juli en 14 September 1948 gericht aan de heer Ter Linden op terugzending van de getekende contracten en betaling van de garantiesom van heeft aange drongen zonder dat gedaagde daarop heeft gereageerd; dat de zustermaatschappij van gedaagde, de Maatschappij tot Exploitatie van het City Theater te 's-Gravenhage N.V. met een brief d.d. 8 October 1948 aan eiseres „in verband met het afsluiten onzer boeken en de controle der film- contracten" verzocht heeft mede te delen, welke contracten nog met eiseres moesten worden afgewikkeld en dat eiseres met haar brief van 12 October 1948 aan genoemde maat schappij onder meer gewezen heeft op het in gebreke blij ven met de terugzending van de getekende contracten van „Meet me at dawn" en de betaling van de garantiesom; dat gedaagde met haar brief van 6 November 1948 aan eiseres heeft medegedeeld, dat zij „eergisteren" de ongete- kende overeenkomst in zake „Meet me at dawn" heeft ontvangen, dat de vorige directie alleen na voorafgaande goedkeuring door de president-commissaresse het recht had contracten als het onderhavige af te sluiten; dat gedaagde

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 35