ons gemeentebestuur, dat ook onze belangen be hoort te behartigen, komen en wijzen op de zeer grote terugloop in ontvangsten, welke nog ver boven de gemiddelde terugloop van het land ligt, behoren wij door dit bestuur niet naar Den Haag of naar onze bedrijfsorganisatie gestuurd te wor den, maar dan verwachten wij een tegemoetko mende behandeling, zulks in het belang van deze Goudse bedrijven en in het belang van het Goudse publiek" In het bijzonder wijzen de exploitanten op het feit, dat de gemeenteraad de vermakelijkheidsbe- lasting ten behoeve van amusementsvoorsteilingen van omroepverenigingen, circussen en dergelijke, nadat deze de gemeente hadden laten weten dat zij onder de bestaande heffing niet naar Gouda wensten te komen, binnen enkele dagen heeft ver laagd, terwijl de Goudse ondernemers geen ge hoor vinden. Ten aanzien van het overleggen van hun boe ken hebben zij principieel gesteld, dat het inko men van de bioscoopondernemingen noch behoort te worden bepaald door het percentage der verma- kelijkheidsbelasting noch behoort te worden vast gesteld door de Wethouder van Financiën, zij het, dat zij er geen bezwaar tegen hebben om aan een onpartijdige instantie hun boeken ter inzage te geven ter staving van hun bewering, dat de hui dige situatie niet is te handhaven. Tot zover het verslag van de sluiting. De aarzelende houding van Burgemeester en Wethouders, die zich thans geplaatst zien voor de consequenties van het gevoerde fiscale beleid op het gebied van de vermakelijkheidsbelasting, en trachtten een beslissing te vermijden door het voor te stellen alsof het hier zowel voor de gemeente als voor de betrokken bioscoophouders niet zou gaan om een gemeentelijk, maar om een landelijk belang, is weliswaar zeer begrijpelijk, maar kan geen bewondering afdwingen. Evenmin het feit, dat zij daarbij in bedekte termen tal van „argu menten" naar voren brengen, die geen argumen ten kunnen zijn en die met de kern der zaak niets te maken hebben, doch kennelijk de bedoeling hebben het voor te stellen, alsof de betrokken on dernemers op lichtvaardige wijze hun diensten aan de Goudse gemeenschap hebben gestaakt. ,,De Goudse bioscopen zijn nog niet noodlijdend, maar vrezen het te zijner tijd te worden", zeggen Bur gemeester en Wethouders, „Zij geven veelal twee voorstellingen per avond tegen één in de voor oorlogse jaren", en elders wijzen zij er op, dat de Go,udse exploitanten geen inzage van boeken heb ben verstrekt. Al deze uitvluchten zullen wij laten voor wat zij zijn. Zij werden door de Goudse exploitanten op afdoende wijze beantwoord. Wat echter de laat ste opmerking betreft, kunnen wij even als het dagblad Nieuwe Zuid-Hollander" ons niet weerhouden op de inconsequentie daarvan te wij zen. Indien het uitsluitend landelijk karakter van de onderwerpelijke belasting juist zou zijn en het heffingspercentage slechts landelijk verminderd zou kunnen worden, wat Burgemeester en Wet houders pretenderen, dan zou hun verzoek om in zage der boeken ook geen enkel resultaat kunnen opleveren, zelfs al hadden de exploitanten met duizenden guldens verlies gewerkt. .Waarom dan steeds weer op dit verzoek wordt terugge grepen is ons niet geheel duidelijk", merkt boven genoemd blad derhalve op en vervolgt: „Overi gens geloven wij niet, dat het juist is om een dergelijk verzoek tot een zakenman te richten. De entree-kaartjes, die door de gemeente worden afgestempeld, voor elk Gouds theater afzonder lijk, geven toch wel een goede barometer voor een daling of stijging in de ontvangsten. De las ten, die op de bedrijven drukken, zijn overigens niet dermate geheimzinnig, dat men hierover vol ledig in het duister tast." De waarheid is, dat harde noodzaak vele ge meenten er toe gebracht heeft in de heffing van de vermakelijkheidsbelasting tal van verzachtin gen aan te brengen of zoals veelal is gebeurd deze heffing tot het oorspronkelijk niveau te rug te brengen. Het gemeentelijk fiscale beleid is daardoor op dit gebied verward en onoverzich telijk geworden en vol tegenstrijdigheden. Van de Ministeriële suggesties vervat in de bekende circulaire van 17 Januari 1948 aan de gemeente besturen, die volgde op de door Pers en Volks vertegenwoordiging gewraakte circulaire van 19 November 1947, is in de practijk niets terecht gekomen. „Het zou naar onze mening niet juist zijn het percentage van 50 geheel los te laten", schreef de Minister. „Integendeel; de heffing voor bioscoopvoorstellin gen dwingt er trouwens reeds toe verschillende an dere vermakelijkheden met 50% te belasten. Het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 4