14
landsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Ex
ploitanten, laatstelijk goedgekeurd bij Koninklijk
Besluit van 9 Juli 1947 no. 28 en gevestigd te
Amsterdam, onverminderd het recht om de ver
toning van projectiereclameplaten en/of -films zelf
te exploiteren.
Aldus vastgesteld in de vergadering
van de Ledenraad van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond d.d. 13 De
cember 1949.
M. P. M. VERMIN, Voorzitter.
JOH. MIEDEMA, Secretaris.
De Ledenraad:
J. G. J. BOSMAN, Secretaris.
BEDRIJFSBESLUIT IN ZAKE DE UITVOE
RING DER DEVIEZENREGELING
De Ledenraad van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond,
OVERWEGENDE:
dat ten behoeve van de import van belichte
films betalingscontingenten zijn respectievelijk
worden beschikbaar gesteld, waarvan het beheer
is, respectievelijk wordt opgedragen aan de
Bond;
dat deze betalingscontingenten gesplitst zijn
in maxima voor U.S.A. dollars en andere valuta;
dat de beschikbaarstelling van deze contin
genten een regeling van het verbruik noodzake
lijk maakt;
GEZIEN het bepaalde in de artikelen 2, 15,
25 en 31 der Statuten en het Bedrijfsreglement
ter zake van de Filmvertoning;
STELT VAST HET VOLGEND BEDRIJFS
BESLUIT:
Artikel 1
De leden-bioscoopexploitanten zijn gehouden
in het jaar 1950 gedurende ten minste 12 weken
hoofdfilms te vertonen, die niet zijn vervaardigd
in de Verenigde Staten van Noord-Amerika en
waarvoor geen dollars betaald worden respectie
velijk geen dollarschuld ontstaat.
Artikel 2
Op het Bureau van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond wordt bijgehouden een lijst, waarop
voor iedere bioscoop vermeld zijn de hoofdfilms,
welke daarin van 1 Januari 1950 af zijn vertoond
en het land van herkomst dezer films.
Artikel 3
In afwijking van het bepaalde in artikel 8 van
het Bedrijfsreglement ter zake ener Aanvulling
van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en
Huur van Films d.d. 8 Januari 1946 zal elke
hoofdfilm voor elke bioscoop afzonderlijk wor
den verhuurd met dien verstande, dat het al dan
niet aangaan van een vertoningsovereenkomst
voor een hoofdfilm niet afhankelijk is van het
aangaan van een of meer vertoningsovereenkom
sten voor andere films.
Artikel 4
De verhuurder van een hoofdfilm is verplicht
na de bedrijfsvoorstelling van zulk een film een
wat betreft vertoningsmogelijkheden en condities
redelijk bod hetwelk per aangetekende brief
kaart is gedaan te accepteren binnen vier
weken, nadat het bod is gedaan, althans de des
betreffende hoofdfilm voor vertoning in de des
betreffende gemeente binnen die termijn te ver
huren.
Gebrek aan overeenstemming over de vraag,
of het bod al dan niet redelijk is, wordt beschouwd
als een geschil in de zin van artikel 1 van het
Arbitrage-Bondsreglement.
Artikel 5
Het Hoofdbestuur kan op door dit Bestuur
nader te bepalen wijze geheel of ten dele dispen
satie verlenen van bepalingen van dit besluit.
Artikel 6
Overtredingen, respectievelijk niet-nakoming
van de bepalingen van dit besluit, waaronder
begrepen het doen van onjuiste of onvolledige
opgaven in vertoningsovereenkomsten zijn han
delingen in strijd met de belangen van het film
en bioscoopbedrijf en van de betrokken bedrijfs
groep, zodat hierop artikel 15 der Statuten van
toepassing is.
Artikel 7
Het Hoofdbestuur is belast met de uitvoering
van dit Besluit, waaronder mede te verstaan het
uitvaardigen van zodanige voorschriften als nodig
zijn om de toepassing van dit Besluit te verzekeren
en de verplichtingen, welke het Hoofdbestuur ten
aanzien van het beheer van en de controle op
de door de Overheid ter beschikking gestelde be
talingscontingenten is aangegaan, na te komen.
Artikel 8
Dit Besluit, hetwelk een Bedrij f sbesluit is in
de zin van artikel 25 der Statuten, kan worden
aangehaald als „Bedrijfsbesluit Deviezenrege-
ling". Het treedt in werking op 1 Januari 1950.
Aldus vastgesteld in de vergadering
van de Ledenraad van de Neder
landsche Bioscoop-Bond d.d. 13 De
cember 1949.
Het Hoofdbestuur:
M. P. M. VERMIN, Voorzitter.
JOH. MIEDEMA, Secretaris.
De Ledenraad:
J. G. J. BOSMAN, Secretaris.