HET nummer van 13 Januari j.1. van De Nederlandse Gemeente, het wekelijks orgaan van de Vereniging van Neder landse Gemeenten, bevat een kort artikel van de heer J. J. J. M. Festen, secretaris van de gemeente Heiloo, dat de titel draagt „Be lasting van vermakelijkheden". Wij achten dit artikel in meer dan één opzicht merkwaardig en niet in de laatste plaats, omdat daarin een voorstel betreffende de vermakelijk- lijkheidsbelasting wordt geponeerd, dat niets min der dan haar totale gedaanteverwisseling beoogt. Laten wij nadrukkelijk vaststellen, dat de inten tie van de geachte schrijver een zeer welwillende is. Hij vraagt zich terecht af ,,of het wel het meest juist kan worden geacht de heffingspercentages der vermakelijkhedenbelasting uitsluitend afhanke lijk te stellen van de aard der vermakelijkheid". Men kan uit zijn artikel opmaken dat hij zulks inderdaad niet juist vindt al spreekt hij zich hierover niet onomwonden uit want na gespro ken te hebben over het „scheppen van onbillijk heden met betrekking tot de verschillende soorten van vermakelijkheden", vraagt hij verder of „niet een volkomen rechtvaardige heffing" zou kunnen worden verkregen op de door hem voorgestelde wijze. En tot slot spreekt hij de wens uit, dat zijn artikel enigermate zal kunnen bijdragen „tot het vinden van een oplossing, welke zowel voor de overheid als de exploitanten aanvaardbaar is." Al zijn wij dus van de goede bedoeling van de steller van het onderwerpelijke artikel volkomen overtuigd, met de door hem voorgestelde oplossing kunnen wij ons in genen dele verenigen. De heer Festen memoreert, dat de vermakelijk- heidsbelasting, die oorspronkelijk op de vermaken van de beter gesitueerden werd geheven als een weeldebelasting ten bate van de armen, dit karak ter goeddeels heeft verloren. „Thans wordt", zo merkt hij op, „zij wellicht in de meeste gemeenten geheven van de ondernemers der vermakelij heden. Ook al kunnen de ondernemers haar ve halen op de bezoekers, de belasting heeft hierdo toch meer het aanzien van een bedrijfsbelastin gekregen." Dit „aanzien" heeft zij inderdaad, maar slecht) indien het „verhalen" op de bioscoopbezoeker ill soir wordt. Daarom is van deze zijde er herhaal) delijk en met nadruk op gewezen, dat een te hog\ vermakelijkheidsbelasting in de practijk de uitwe king van een bedrijfsbelasting heeft. Indien nam lijk dat prijsniveau is bereikt, waarop een gehele of zelfs maar gedeeltelijke doorberekening op het bioscoopbezoek remmend werkt en dus onmogelijk wordt, zal de bioscoopondernemer deze belasting feitelijk uit zijn eigen zak betalen. Zo hij dit niet wenst te doen, zal hij dit voelen aan verminderde inkomsten. Want, alle beweringen van betweters van-professie over een z.g. „verslaafdheid" aan bioscoopbezoek die er zou bestaan ten spijt, be steedt de doorsnee burger toch niet méér aan ont spanning, dan hij zich veroorloven kan. En een zekere zaalbezetting heeft de bioscoop-houder nodig om zijn onderneming rendabel te houden. Ergens is dus een grens van belastbaarheid, die zonder gevaar voor het in stand houden van de ondernemingen niet overschreden kan worden. Niet alleen is het het goed recht van de onder nemer er voor te waken, dat deze grens niet over schreden wordt, het is voor hem zelfs harde nood zaak, omdat het bestaan van zijn onderneming er mede gemoeid is. Anderzijds is het de plicht van de gemeentelijke overheid om in het belang van de gemeente zelf de belastingschroef niet te straf te hanteren. Maar met dit al, blijven wij de vermakelijk heidsbelasting toch zien als een indirecte belasting van consumtieve aard. Niet aldus de heer Festen. Hij verwaarloost dat „aanzien" maar liever en neemt gemakshalve aan dat de vermakelijkheidsbelasting tot een directe bedrijfsbelasting is gemetamorphoseerd, wanneer hij betoogt: „In deze tijd van sterk gestegen overheids uitgaven, met als noodzakelijk gevolg een hoge belastingdruk, rust op de gemeentebesturen de plicht er naar te streven, min of meer los van het oorspronkelijke karakter der vermakelijk hedenbelasting, de opbrengst daarvan zoveel mogelijk op te voeren, zonder onbillijkheden te scheppen met betrekking tot de verschillende Ti iscaie i etamowkose

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 13