Misplaatste conclusie D 13 Anderzijds zijn wij van mening dat het percen tage der vermakelijkheidsbelasting niet behoort te worden geregeld naar het inkomen van de onder nemingen. Wij hebben reeds opgemerkt, dat bij een abnormaal hoge heffing deze belasting gaai werken als een bedrijfsbelasting en dat daar dus haar grens ligt, welke zonder schade voor onder neming en op de duur voor de gemeentelijke samenleving niet overschreden kan worden. De gemeenteraden zullen alle factoren, die voor of tegen handhaving of vermindering van deze belastingheffing pleiten tegen elkaar afwegen, m.a.w. zij zullen zulks aan de hand van plaatse lijke omstandigheden wensen te beoordelen. Zij hebben daarbij de beschikking over een uitste kende barometer ter registratie van de daling of stijging in de ontvangsten in de vorm van de door de gemeente afgestempelde en genummerde entreebewijzen. Bij deze beoordeling van de hoogte der heffing hebben de gemeenteraden in het algemeen steeds het standpunt ingenomen dat een vermakelijk heidsbelasting van 20 c/c zo niet te hoog, dan toch hoog genoeg is. Vandaar dat in het in het voor jaar 1948 verschenen Voorlopig Verslag van het destijds bij de Tweede Kamer ingediende wets ontwerp Noodvoorziening Gemeentefinanciën. nadrukkelijk werd opgemerkt, dat men er bij de ten behoeve van dit ontwerp gemaakte calculaties omtrent de middelen, welke voor het gemeente fonds benodigd zouden zijn, teneinde te bereiken, dat naast de objectieve uitkeringen voldoende bij zondere uitkeringen zouden kunnen worden ver strekt om voor nagenoeg alle gemeenten tot een sluitende begroting te geraken, geenszins van uit was gegaan, dat het tarief van de vermakelijk heidsbelasting zou worden verhoogd. Eveneens heeft Mr. Oud zijn artikel Belasting op verma kelijkheden" in de aflevering van 19 December 1947 van De Nederlandse Gemeente erop gewe- LJ"1""i'1'"»'"»»»»imiiimmiiiiiuiiiiiiiitiiiiiitiitiiimirminimumumimmmmmmiiimimmimiiHMimmmiiiiimiimmmiiiimmmimiimmmiiiiimimimmmmmmmmmiimumiiiniiiiiimiiiiihiiiwiQ Tijdens de laatste bijeenkomst van de gemeente raad van Groenlo in 1949, heeft de Voorzitter, blijkens berichten in de pers die niet werden tegen gesproken, met betrekking tot het jaaroverzicht van het gemeentelijk beleid te kennen gegeven, dat hij het „ernstig en bedenkelijk" achtte, dat in deze gemeente voor vermaak, ontspanning en alcoholische dranken „kapitalen" werden uitgegeven. Een en ander heeft nogal wat stof doen opwaaien, heeft zelfs de grote pers en last not least de aether bereikt, zodat men allerwegen gewaagde van de „lichtzinnigheid" van Groenlo, waarmede het oude vestingstadje een repu tatie werd aangemeten als het Parijs van de Achter hoek. Wij willen in het midden laten of de journalistiek niet een tikkeltje heeft overdreven toen deze Grolse magistraat zijn vaderlijk vermaan liet horen en even min in een beoordeling treden of het wel juist gezien was van hem om andere dan zuiver fiscale gegevens betreffende bedrijven, in een zo kleine gemeente ge vestigd, te geven. Wel willen wij even het licht laten schijnen op enige van de in bedoeld overzicht open baar gemaakte cijfers, die volgens de pers voor deze burgervader aanleiding waren de katholieke en protestantse geestelijkheid hierover in te lichten en hun medewerking in te roepen ter beteugeling van „dit kwaad", waaronder dan gegroepeerd worden: bioscoop, toneel, sport, dansen, kermis en alcoholische dranken. Hoe men ook in een of andere beoordeling wenst te treden, men zal toch steeds normen moeten hebben, waaraan men zijn oordeel moet toetsen, want cijfers krijgen immers pas hun betekenis als vergelijkend ma teriaal, zodat de in het onderwerpelijk verslag open baar gemaakte bedragen, althans zoals zij in de pers werden gepubliceerd, met betrekking tot bioscoop, toneel en sport, niets zeggen. Om ons tot het bioscoopbezoek te beperken, weten wij en ook de bestuurders van de gemeente Groenlo, waar evenals in bijna alle gemeenten genum merde en gestempelde toegangsbewijzen worden afge geven, kunnen dit ten naaste bij weten dat er in 1949 precies 27.942 kaartjes werden afgegeven. Om geslagen op de 5.454 inwoners, die het stadje volgens de Centrale Bevolkingsstatistiek op 1 Januari 1949 telde, komt die neer op gemiddeld 5,2 bezoeken per inwoner. Volgens de burgemeester zelf moet dit ech ter omgeslagen worden op de 7000 zielen, die de parochie Groenlo telt en dan vinden wij het cijfer 4 per hoofd der bevolking, wat nog al erg aan de lage kant is vergeleken met het cijfer voor alle Neder landse gemeenten tezamen, dat 6,6 bedraagt (9.884.415 inwoners met een bioscoopbezoek van 64.851.267 in 1949). Maar zelfs indien men alle Nederlandse gemeenten tussen de 5.000 en 20.000 inwoners, voorzover daarin in 1949 vaste bioscopen in bedrijf waren, samenneemt, krijgt men op 1.649.804 inwoners en 6.927.403 bios coopbezoeken een gemiddelde van 4,2 en blijkt het wufte Grol wat bioscoopbezoek betreft eveneens nog onder dit gemiddelde te liggen. Men kan dus zelfs niet zeggen, dat de inwoners van Groenlo bijzonder film- minded zijn. Overigens twijfelen wij er niet aan, dat men bij een test van de cijfers voor sport en toneel tot soortgelijke gevolgtrekkingen zal komen. Een ver gelijking met de cijfers van bijvoorbeeld 1938 of 1939 kan evenmin tot conclusies ten aanzien van een bijzon dere situatie in de gemeente Groenlo leiden, omdat men daarbij toch steeds als criterium zou moeten aan leggen de algemene toestand van de Nederlandse gemeenten in die jaren. Het siert een consciëntieus burgervader, dat niet alleen het stoffelijk, maar ook het geestelijk welzijn van zijn gemeentenaren hem ter harte gaat. Hij toetse evenwel als hoofd zijner gemeente zijn par ticulier oordeel aan objectieve normen, opdat hij geen gevaar lope tot misplaatste conclusies te geraken. L-JimiimilWHIIIIIIM,HIIIIII,,,HimHmw««^^ iimiiimimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiuiiuiiiniiHiiiimii E

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 15