30 OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat in artikel 32 der Statuten van de Nederlandsche Bio scoop-Bond is bepaald: ,,Bij reglement zal worden bepaald dat en op welke wijze met uitsluiting van de burgerlijke rechter aan arbitrage door een oneven aantal onpartijdige scheidslieden zullen onder worpen zijn geschillen: a. tussen leden van de Bond onderling; b. tussen leden en donateurs (trices) van de Bond; c. waaromtrent door het daarbij betrokken lid van de Bond met de andere partij is overeengekomen, dat zij ter beslechting zullen worden onderworpen aan de arbitrage van de Bond; en tevens, dat de arbiters gerechtigd zullen zijn, om, doch alleen bij niet-nakoming van enige door hen uitgesproken beslissing, op de betrokkene(n) de straf van boycot toe te passen." dat het Gerechtshof te 's-Gravenhage in zijn arrest van 13 Januari 1949 in de vernietigingsprocedure tussen partijen o.m. heeft overwogen: ,,dat artikel 32, eerste lid, der statuten niet anders inhoudt dan een opdracht tot reglementering der arbitrage voor be paalde, in dat artikel aangegeven, geschillen en wel aldus, dat bij reglement zullen moeten worden vastgesteld zowel de regels, waaraan de scheidslieden hun rechtsbevoegdheid ontlenen (immers het reglement moet bepalen, dat geschillen aan arbitrage zijn onderworpen), als de regels, volgens welke de arbitrage zal geschieden (immers het reglement moet bepalen op welke wijze geschillen aan arbitrage zijn onderworpen dat het, ter voldoening aan dit statutaire voorschrift, tot stand gekomen Arbitrage-Bondsreglement in artikel 1 de regels geeft, waaraan de in de volgende artikelen genoemde arbitrale instanties hun rechtsmacht ontlenen; dat volgens genoemd artikel 1 aan de Bondsarbitrage zijn onderworpen o.a. geschillen tussen leden onderling in geval is voldaan aan enkele voorwaarden, waarvan de eer ste luidt, dat het geschil door een der daarbij betrokken partijen bij de ,,Comissie voor Geschillen" is aanhangig gemaakt; dat hieruit volgt, dat voor de leden niet dwingend is voorgeschreven hun onderlinge geschillen, die zij willen zien berecht, uitsluitend aan Bondsarbitrage te onderwer pen; dat toch ten aanzien van zulk een geschil de uitslui tende rechtsbevoegdheid van de arbitrale instanties van de Bond eerst intreedt door het aanbrengen van dat geschil bij de genoemde Commissie, zodat, wordt dit door geen dei- Partijen gedaan, het geschil reglementair niet tot de com petentie van de Bondsarbiters behoort en vrijelijk aan het oordeel van de gewone rechter kan worden onderworpen; dat, nu dus geen statutair voorschift zich er tegen ver zet, dat leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond onder linge geschillen door de gewone rechter doen berechten, een overeenkomst, als door appellante (d.i. Haghe Film) ge steld, ook niet in strijd met de statuten en/of reglementen van die Bond kan worden geacht;" dat in hetzelfde arrest van het Hof voorts is overwogen: „dat op grond van de geproduceerde brieven van 25 Oc- tober 1947 (van Mr. Dijkstra), 28 October 1947 (van Mr. Van Staay), 30 October 1947 (van Mr. Dijkstra) en 31 October 1947 (van Mr. Van Staay), in onderling verband en samenhang, moet worden aangenomen, dat partijen door middel van hare rechtskundige raadslieden over eengekomen zijn het geschil, dat tussen haar bestond (zij het, dan ook anderen daarbij betrokken waren) met betrek king tot de rechten op het Nederlands Octrooi no. 41883, te doen berechten door de gewone rechter en wel door de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage; dat, nu het geschil omtrent de licentieverlening ter zake van dit octrooi, gelijk reeds overwogen, in wezen geen an der geschil is dan het eerder genoemde, de overeenkomst tussen partijen de geïntimeerde (d.i. Ideaal Film) geen vrij heid liet een vordering tot licentie-verlening o.a. in te stel len bij de Commissie van Geschillen van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;" dat eiseres tegen voormeld arrest van het Haagse Ge rechtshof beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Neder landen heeft ingesteld, maar dat de Hoge Raad bij arrest van 16 December 1949 dit beroep heeft verworpen; dat de overeenkomst, die tussen partijen door middel van haar rechtskundige raadslieden is aangegaan om het geschil, dat tussen haar bestond met betrekking tot de rech ten op het Nederlands Octrooi no. 41883, te doen berech ten door de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage blijkens de opvatting van het Haagse Gerechtshof zo alge meen is gehouden, dat het thans bij de Bondsarbitrage aan hangig gemaakt geschil, dat immers eveneens betrekking heeft op de rechten op het Nederlands Octrooi no. 41883, geacht moet worden in wezen geen ander geschil te zijn dan het eerder genoemde; dat derhalve aan de Commissie de grondslag van haar bevoegdheid ontbreekt; VERKLAART ZICH ONBEVOEGD van de ingestelde vordering kennis te nemen; VERSTAAT, dat de kosten ad 100.komen ten laste van eiseres. Aldus opgemaakt en getekend te Amsterdam op 6 Februari 1950. De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (EERSTE KA MER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de vol gende arbitrale vonnissen gewezen: In zake: LUX FILM SOC. ANONIMA, gevestigd te Rome, domi cilie gekozen hebbende ten kantore van haar agent en gemachtigde E. F. Zanoli, Prinsen gracht 656, Amsterdam, eiseres; en N.V MONOPOLE FILM en D.L.S. FILM HOLLAND N.V., beide gevestigd te Amsterdam en kan- toorhoudende te Amsterdam, Nes 23, aldaar, gedaagden. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond en anderen; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij reguest d.d. 29 December 1949 een ge schil contra gedaagden heeft aanhangig gemaakt, waarvan een afschrift aan dit vonnis gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit ting gehouden op Woensdag 18 Januari 1950 op het Bonds bureau te Amsterdam.; dat aldaar verschenen zijn de heren E. F. Zanoli, ge machtigde van eiseres en A. Cahn en P. L. Ooms, respectie velijk directeur en leider van gedaagden; dat de heer A. Cahn namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard: „De heer Zanoli heeft in zijn request gesteld, dat nergens in de contracten tnssen eiseres en ons wordt gesproken over de aftrek van kosten voor bijwerken en de aftrek van omzetbelasting, weshalve hij tot de conclusie komt, dat wij dus niet gerechtigd zijn ter zake aftrekkingen te verrichten.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 32