L]iiiiimiiiniiiiimiiiinumiiiiiMiiiliumimmiiiiiiiiuimmimmiiiiiiuiiiiiiuiiiiiiiiiiniumimn „Als de bioscoop er van beschuldigd wordt de oor zaak te zijn, dat een kind de verkeerde weg is opge- gaan, zal men over het algemeen ontdekken, dat zulk een kind een type is, dat in ieder geval op de ver 1 keerde weg zou zijn geraakt." (Magistrates' Association: 1 Memorandum aan de Home OHice Committee on Children and the 1 Cinema. London. October 1948. 1 punt 3). dit betoog in te stemmen. Zij zouden nopens de hier gedane suggestie dan ook gaarne het oordeel van de Regering vernemen. Verscheidene leden verklaarden, zeer wel in te zien, dat hoogst ernstige gevaren ons volk en onze jeugd bedreigen door de massale en suggestieve werking, die van de film, die een winstobject is, uitgaat. Zij waren van oordeel, dat de Overheid hier een negatieve en de Kerk een positieve taak heeft. Naar hun mening handhaaft het wetsontwerp in artikel 10 terecht bij de keuring der films het negatieve criterium. Uitgaan van een positief crite rium lijkt praktisch niet uitvoerbaar en het is voorts principieel onjuist, omdat het niet op de weg der Overheid ligt op dit gebied leiding te geven. Tus sen een beleid in laatstgenoemde zin toch en het zelf exploiteren van bioscopen door de Overheid ligt naar het gevoelen van deze leden slechts een gradueel verschil. Vele leden hadden er met voldoening kennis van genomen, dat in de considerans van het ontwerp ook het belang van de gezondheid in overweging is genomen. De uitwerking van de artikelen wijst er echter op, dat alleen rekening is gehouden met de gezondheid bij het voorgestelde nopens de ge bouwen en de localiteiten, doch niet bij het keuren van de films. Zij achtten het van het grootste be lang, dat ook bij het keuren gelet wordt op de eventuele gevaren voor de lichamelijke en geeste lijke volksgezondheid. Nu zegt de Memorie van Toelichting wel, dat rolprenten, welke gevaar kun nen opleveren voor de geestelijke volksgezondheid, wegens strijd met de goede zeden kunnen worden geweerd, doch dit is niet juist, want deze beide begrippen dekken elkaar niet. Te overwegen ware de keuringsnorm uit te breiden met het criterium ,,geen bezwaar opleverend voor de volksgezondheid met inbegrip der geestelijke volksgezondheid". Het is immers niet uitgesloten, dat een film bij het pu bliek de neiging kan doen ontstaan om zich aan een voor de gezondheid noodzakelijke behandeling te onttrekken. Ook is het een gevaar, dat de film gees telijk onvolwaardigen, debielen en imbecielen, in hun onnozelheid herhaaldelijk als mikpunt voor allerlei zotternijen ten tonele voert. Met betrekking tot een en ander werd als voorbeeld gewezen op de films „De Slangenkuil" en „Jour de Fête" (van Tati). Vele andere leden wilden met betrekking tot deze uitbreiding van de keuringsnormen opmerken, dat zij toch wel al te zeer het publiek als object van medische zorg, als patiënten, beschouwt. Naar hun oordeel zijn de normen goede zeden" en openbare orde" ruim genoeg om films met reële bezwaren voor de volksgezondheid te kunnen weren. Intussen zouden deze en eerstgenoemde leden ten deze gaarne de opvatting van de Rege ring vernemen. Gevolgen van het gekozen stelsel. Naar het oordeel van vele leden kan het systeem van de wet en zijn gevolgen als volgt worden samengevat: de gemeenten verkrijgen de bevoegd heid om voorschriften betreffende het vertonen van films te geven. Hierdoor worden o.a. de samen stelling, taak en werkwijze van de organen en licha men, welke de nakeuring verrichten, en het stellen van waarborgen gemaakt tot een zaak van ge meentelijke autonomie, ten aanzien waarvan de wet zelf verder regeling noch beperking kent. Bij deze voor de geestelijke vrijheid zo belangrijke materie wordt enkel een goedkeuring der verordening door de Kroon vereist. Het bij de nakeuring aan te leg gen criterium openbare orde en zedelijkheid" kan naar plaatselijke willekeur worden gehanteerd. Bij gemeentelijke verordening kunnen krachtens artikel 15, derde lid, wat de toelating betreft, alleen be perkingen worden gesteld ten aanzien van de leef tijd. Daaruit kan niet anders worden gelezen dan dat andere beperkingen dan die, welke volgens artikel 10, tweede lid, bij de Rijkskeuring zijn toe gelaten, niet mogelijk zijn. Daardoor wordt de toe lating van films bij de nakeuring beperkt. Uit het tweede lid van artikel 15 moet voorts naar de mening dezer leden worden gelezen, dat, wanneer nakeuring vereist is, het betreffende or gaan alle films moet beoordelen, omdat er immers geen films mogen worden vertoond dan indien en voor zover zij door het door de Raad daartoe aan gewezen orgaan voor vertoning in de betrokken gemeenten zijn toegelaten. Uit de tekst leidden deze leden af, dat de gemeente zelf in haar verordening geen ontheffing van de verplichting tot nakeuring kan geven, noch aan het keurend orgaan bij verordening in bepaalde gevallen de verplich ting tot ontheffing kan opleggen. Het gevolg hiervan zal zijn, dat in dergelijke gemeenten de ontheffing van de plicht tot Rijkskeuring over eenkomstig artikel 18 of de toepassing van arti kel 10, lid drie, maar zeer beperkte betekenis hebben, omdat deze artikelen slechts betrek king hebben op de Rijkskeuring of de onthef fing daarvan door of vanwege de Minister, doch niet de nakeuring met betrekking tot films als be doeld in artikel 10, lid 3, en artikel 18, lid 1, uit sluiten. De gemeentelijke organen hebben voorts de mo- LJ1ui""iiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiwiiimiiiiiiiminimiiimimmmmiinmim

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 6