D D gelijkheid om ongekeurde films in besloten voor stellingen van meer dan 25 personen te doen ver tonen, geheel in handen. Immers, in feite zal, zoals blijkt uit de toelichting op blz. 6, de burgemeester beslissen over de ontheffing van de plicht tot Rijks keuring en voor geval de wet met betrekking tot de nakeuring ontheffing zou toelaten, zal deze be voegdheid, hetzij door de burgemeester, hetzij door burgemeester en wethouders, gehanteerd worden. Hierbij moet men niet vergeten, da*t alleen een ont heffing van beide verplichtingen praktische waarde heeft, omdat het enkele feit van een keuringsplicht het vertonen van wetenschappelijke en culturele smalfilms zowel om financiële redenen als om des tijds wille in de meeste gevallen bezwaarlijk zal ma ken. Deze leden lieten hierbij nog buiten beschou wing het financiële risico, dat aan de afkeuring van zulk een film verbonden is; zulk risico is b.v. aan wezig, wanneer een door de Rijkskeuring niet toe gelaten film voor nakeuring ten behoeve van be sloten voorstellingen wordt aangeboden. De inge wikkelde en tijdrovende procedure van het beroep op de Kroon heeft in dit verband alleen maar theo retische betekenis. Volgens artikel 18 kan geen ontheffing van de Rijkskeuringsplicht worden verleend, als de voor stelling niet besloten is. De hiervoor bestemde smal films zullen zelfs bij alle welwillendheid van de gemeentelijke organen en zelfs bij een ontbreken van de nakeuringsplicht niet kunnen worden ver toond als het publiek toegang heeft, b.v. bij lezin gen e.d. In het systeem van de wet toch zullen voor de vertoning van smalfilms b.v. ter instructie bij een wetenschappelijke voordracht of ter opluiste ring van de bijeenkomst van een organisatie de na volgende eisen gelden: a. Rijkskeuring (hiervan is alleen ontheffing mogelijk bij een besloten voorstelling); b. nakeuring in gemeenten, waar deze eis ge steld wordt (daarvan is geen ontheffing mogelijk); c. de plaats van de vertoning moet voldoen aan de eisen van de verordening. Deze leden waren van mening, dat met een verlichting van bepaalde eisen de hier opge somde bezwaren niet of slechts ten dele zullen kunnen worden weggenomen, omdat de onder linge samenhang van de bepalingen van deze wet nu eenmaal een gevolg is van de strekking van het voorstel om de Overheidstaak ten aan zien van het vertonen van films in handen van de gemeenten te leggen en de vrijheid der beslo ten voorstellingen afhankelijk te maken van plaatselijke inzichten. Hierbij wordt de wettelijke waarborg voor de geestelijke vrijheid vervangen door het inzicht van enkele personen of van plaatselijke organen, ja zelfs van lichamen, die generlei publieke verantwoordingsplicht hebben. Deze leden waren van oordeel, dat van geestelijke vrijheid op het gebied van de film allleen maar kan worden gesproken, wanneer althans in be sloten gezelschap een redelijke mogelijkheid be staat om kennis te nemen van alle uitingen van cultuur en wanneer men niet verplicht is deze laatste te onderwerpen aan het feilbare oordeel van door de Overheid ingestelde organen met betrekking tot de vraag wat voor ieder indivi dueel goed of slecht, wenselijk of onwenselijk is. Van deze mogelijkheid is uiteindelijk de aan vaardbaarheid van iedere vrijheidsbeperking in het algemeen belang afhankelijk. Het had deze leden niet verbaasd, dat in alle groeperingen van ons volk verzet tegen dit voorstel gerezen is, welk verzet in de kringen van deskundigen vrij algemeen is. Niet zonder reden hebben a. de Oecumenische Raad van Kerken, omvattende de voornaamste Protestants-Christelijke Kerkgenoot schappen, met uitzondering van de Gereformeer de Kerken; b. het Instituut Film en Jeugd, waar van het bestuur wordt gevormd door vooraan staande persoonlijkheden uit de drie grote levens beschouwelijke groeperingen; c. het Cultureel Film Overleg, en d. de Senaat van de Rijks universiteit van Groningen zich tot de Regering en Kamer gericht. Zowel het een als het ander moge de indieners van dit wetsontwerp tot na denken en nader beraad stemmen. Omvang besloten gezelschappen Wat het voorstel ten deze bevat, werd door een zeer groot aantal leden onaanvaardbaar geacht. Verschillende leden zagen in het voorstel een aantasting van het recht van vergadering, waar op overigens controle niet wel doenlijk zal zijn. Door het getal van 25 wordt voorts het positieve werk, dat vaak in kleine clubs gebeurt, met name door smalfilmcineasten, ernstig bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. Vele andere leden wezen in aansluiting aan het hierboven ter zake opgemerkte op het feit, dat onder de hierbedoelde eis alle films vallen: onderwijsfilms, wetenschappelijke films, sport films, reisfilmpjes e.d., die in een besloten kring van méér dan 25 personen worden vertoond. De bezwaren, daaraan verbonden, zijn reeds in den brede uitgemeten. Nog wezen deze leden er op, dat een wetenschappelijke film vaak meermalen ,,Er is geen bewijs uit enig ander land, dat er ver- band bestaat tussen film en jeugdmisdrijf". (Magistrates' Association: 1 Memorandum aan de Home Office 1 Committee on Children and the Cinema. London. October 1948. punt 4). ^^iiitiiiiiiiMiiiiiilitiiiiHiiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiJiiiiiKiuiiiiiiinMiiiiiiiMiiiiiiiriiiitiiiiHnititiiHtiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiitiiiiiiiir™ iiiMiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiinii

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 7