D geestelijke vrijheid bedreigd gaan voelen, omdat zij niet gekend worden en niet in de gelegenheid zijn van hun zienswijze te doen blijken. Door de be- staande praktijk ten aanzien van de nakeuring komt ook de gemeentelijke autonomie niet meer tot haar recht. Immers, in het zuiden wordt door een aantal gemeenten de nakeuring gedelegeerd aan een be paalde Rooms Katholieke instelling. Dit was zeker niet de bedoeling van de wetgever. Het ware beter geweest, als men destijds de mogelijkheid had ge opend, dat bioscoopdirecties zich vrijwillig onder het toezicht van de in artikel 19 bedoelde instel lingen konden stellen. In plaats daarvan is het nu praktisch zó, dat langs een omweg een richtingskeuring wordt opge legd. Deze leden wezen vervolgens op het gevaar, dat filmimporteurs uit commerciële overwegingen hun films eerst aan een dergelijke richtingskeuring zou den onderwerpen, alvorens deze aan de Rijksfilm- keuringscommissie aan te bieden. Door dit ontwerp wordt deze mogelijkheid vergroot, omdat het zich ook vrijwillig aan de keuring door deze verenigin gen onderwerpen er door wordt gestimuleerd. Een dergelijke invloed van deze lichamen, waaraan praktisch het gehele volk onderworpen zou zijn, achtten achtten deze leden onaanvaardbaar. Vele leden willen in dit verband niet nalaten te wijzen op de uitstekende verstandhouding, welke in de Rijkscommissie voor de* filmkeuring bestaat. Naar hun mening werd en wordt daarin op demo cratische wijze een juiste tolerantie betracht, waar bij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van opvattingen, die in ons volk bestaat. Voor zover er zich spanningen voordoen, lopen deze meestal door de levensbeschouwelijke scheidslijnen heen. Een samenwerking, zoals daar in de praktijk werd en wordt tot stand gebracht, achtten zij bij de samenstelling van ons volk de enige juiste vorm om tot beslissingen te komen, welke voor het gehele Nederlandse volk moeten gelden. Mede op die grond verzetten zij zich er tegen om aan de bestaande nakeuring, waartegen zij reeds ernstige bedenkingen hadden, door dit ontwerp nog meer reliëf te geven. Het wetsontwerp beoogt aan de nakeuring het onbeperkte coupurerecht te verbinden (artikel 15, lid 2). De bezwaren er tegen zijn vooreerst van praktische aard. Het kan immers, zo meenden vele leden, in feite alleen behoorlijk worden uitgeoefend op een hoog niveau. Immers, niet elk beeld moet worden beoordeeld, maar het beeld moet ook wor den beschouwd in de gehele samenhang van de film, waarbij strekking en artistieke waarde een rol spelen. Plaatselijk ontbreken daarvoor meestal de geschikte mensen. In het plaatselijk milieu kan voorts persoonlijke invloed een grote rol spelen, waardoor het gevaar van overdrijving zeker niet denkbeeldig is. Begint men eenmaal te „zuiveren", „De jeugd is niet slechter dan zij was voordat de 1 bioscoop bestond, maar de bioscoop is een geschikte 1 zondebok, zoals de goedkope sensatieroman in zijn I lijd." I (Magistrates' Association: Memorandum aan de Home Office Committee on Children and th I Cinema. London. October 1948, 1 punt 6). 1 waar is dan het einde? Ook achtten zij het circu leren van tal van versies van dezelfde film een on aanvaardbare consequentie. Verder achtten deze leden het onaanvaardbaar, dat in de verschillende delen van ons land meerdere versies van dezelfde film zullen draaien; een gevolg hiervan zal zijn, dat men in de ene gemeente passages gaat zien, die in een andere geknipt zijn. Hier zij slechts gewezen op het feit, dat de Maastrichtse leesbibliotheek commissie een sterk verhoogde belangstelling con stateerde voor die boeken, waartegen van de zijde van de geestelijkheid was gewaarschuwd. Voorts zijn er bezwaren tegen de nakeuring en het cou purerecht van principiële betekenis. Men stelle zich voor wat er waarschijnlijk zou gebeuren met een film over Luther, een film over Erasmus of een film over Multatuli. De eerste zou mogelijk in Katho lieke plaatsen worden verboden of wel in sterke mate gecoupeerd, een zelfde lot zou waarschijnlijk de tweede film treffen in overwegend orthodox- Protestantse plaatsen, terwijl de derde film mis schien in beide categorieën van gemeenten belem meringen zou ondervinden. In het systeem van het ontwerp zouden dan zelfs vertoningen voor beslo ten gezelschappen van meer dan 25 personen niet kunnen plaats hebben. Verdediging van dergelijke situaties op grond van de gemeentelijke autonomie is weinig overtuigend en in de praktijk is het stand punt, dat de gemeentelijke autonomie ook op dit terrein zou moeten gelden, reeds lang verlaten. Andere leden wezen er op, dat het coupurerecht bij de nakeuring, met als gevolg van de diverse versies, ook nog andere nadelen met zich mee brengt, nl. extra-kosten, verandering van de strek king van de film, verwarring bij het publiek, enz. Men beroept zich voor dit alles op de variabele interpretatie van het begrip goede zeden, zodat een film, die in de ene plaats zonder bezwaar zou kun nen worden toegelaten, in de andere plaats aan stoot zou kunnen geven. Deze uitvoering van de nakeuring, zo besloten deze leden, zou leiden tot de chaos, die wij op dit gebied vóór 1926 hebben gekend. Vele andere leden waren van oordeel, dat de hierboven geuite kritiek op de nakeuring schrome lijk overdreven moet worden geacht. De nakeuring toch is gebonden aan de negatieve normen van iiiiiiiiiiiiiiMiiiiimimimmir |||||||IIIIIIIIIIIIIHn!MMillllllllllllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIinillllllllllllllllllllll!llllllllllllinillllllllll[_] iiiiiiiniiiii iinmmiiiiimmiiiiminmimiiitiiiiimihuiminimiiiiimniiiiii[_J

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1950 | | pagina 9