Overigens valt het zeer te betreuren, dat wij
aan de kinderen, die op de duur aan de filmbe-
levenis het meest behoefte zullen hebben, ook het
minst kunnen leren. Kinderen, die direct van
school de grote wereld ingestuurd worden, en
die misschien thuis ook al niet veel anders mee
maken dan ontwrichtng, hebben aan verstandige
leiding het meest behoefte, terwijl zij juist ongrijp
baar zijn. Zij hebben ook het minste deel aan de
zeer-beslist positieve zaken, die de film gebracht
heeft, zoals het lezen van romans, naar aanleiding
waarvan een scenario geschreven werd, enz. Daar
om hoopt spreker ten zeerste, dat er op dit con
gres belangrijke dingen gezegd zullen worden over
deze aangelegenheid, en dat wij ook in Neder
land met filmclubs juist voor de ongeorganiseerde
jeugd op gang zullen komen. Die clubs zullen dan
vermoedelijk niet te vaak in de bioscoop hun bij
eenkomsten moeten houden, maar de frequentie
van de filmbelevenis bewust dienen te beperken,
om ook de ongrijpbare jeugd met gezonder vor
men van afleiding in aanraking te brengen. Het
is duidelijk, dat overigens juist de volksschool hier
een taak krijgt.
De films intussen, die dan worden vertoond,
zullen in de eerder-geschetste zin tot de goede
films dienen te behoren, met dien verstande, dat
ze juist de activiteit en aggressiviteit van de jon
geren moeten kunnen opvangen. De kinderen zul
len het werkelijk leven moeten leren zien op de
film, en hebben daarom dikwijls aan iets anders
behoefte dan de volwassenen. (Daarmee is eo ipso
de „droom" nog niet gedisqualificeerd, waar de
volwassenen naar haken. Waarom bedenken wij
toch zo weinig, dat iedere kunstvorm gelijkenis met
de droom vertoont? Deze dingen zijn heel wat
minder simpel, dan de bezorgde krifikasters plegen
te weten!) En van dat werkelijke leven zullen zij
vele spanningen ongetwijfeld zonder enige schade
kunnen verdragen, indien hun maar meteen ge
leerd wordt, dat zij het leven de baas kunnen
blijven.
Geschieden de dingen met mate, dan zijn de
jongeren weerbaar' op het ogenblik, dat zulks no
dig is; en zij zullen mogelijk zulk een passiviteit
en onbeholpenheid ten aanzien van het leven, als
hun ouders gekenmerkt heeft, nimmer bezitten.
Het is riskant hier enig vermoeden uit te spreken.
Maar het zal hopenliik niet onmogelijk blijken
juist de vertoning van bepaalde films aan jongeren
tot een positief goed te laten uitgroeien. Alleen
langs de weg van geduldig experimenteren zullen
wij hier verder kunnen komen. Zoals ook langs
de weg van nuchter onderzoek is aangetoond, dat
het verband tussen bioscooobezoek en jeugdcrimi
naliteit niet is te vinden. Spreker meent, dat wij
inderdaad aan een instituut als ,,Film en Jeuad"
behoefte hebben, omdat de reële en de ideële
plaats van de film in het leven der hedendaagse
jeugd, waarover wij feitelijk zo bijzonder weinig
weten, langs experimenteel-wetenschappelijke weg
zullen moeten worden vastgesteld.
Daarmee behoeft niemand zijn overtuiging te
verloochenen. Bij alle nuchterheid is ook spreker
dat geenszins van plan. Vanuit de geloofsovertui
ging zullen de wetenschappelijk-verzamelde gege
vens hun onderscheiden toepassing kunnen vin
den. Spreker betoogt, dat men niet moet denken,
dat hij in de illusie bevangen zou zijn ener on
bevooroordeelde wetenschap. Hij is tevreden, als
men aan de wetenschap de voor haar noodzakelijke
werkhypothesen laat. Maar hij stelt er prijs op
te verduidelijken, dat, met name in Nederland, een
zeker aan de geloofsovertuiging helemaal-niet-
noodzakelijk-inhaerent-fundamentalisme z.i. zoveel
verwarring heeft gesticht. Een fundamentalisti
sche opvatting van goed en kwaad namelijk leidt
bijna zeker tot de opvatting, dat wij in staat zou
den zijn tussen goed en kwaad te kiezen, (in casu:
wél bioscoop of géén bioscoop). Maar onze we
reld is helaas dusdanig geperverteerd, dat wij niet
kunnen kiezen tussen goed en kwaad, doch hoog
stens van twee kwaden het minste. Indien wij
daarin slagen, mogen wij al erg blij zijn, omdat
wij dan, in de verhoudingen, waarin we nu een
maal gesteld zijn, met de scheiding tussen goed en
kwaad volkomen ernst hebben gemaakt. Dat is
nu eenmaal de gebrokenheid, waarin alle mensen
werk bevangen zal blijven, tot op de Laatste Dag.
En de verantwoordelijkheid dezer spanningen moe
ten wij leren dragen.
Wat men bij de keuze van films voor kinderen
niet uit het oog mag verliezen
Op de avond van de eerste congresdag vond
over bovengenoemd onderwerp een samenspre-
king plaats tussen Dr. A. L. van Schelven, die
jarenlang het massajeugdwerk geleid heeft in Rot
terdamse clubhuizen, de heer C. Schreuder, direc
teur van de Nederlandse Onderwijsfilm, de heer
W. T. M. Boonekamp, leraar aan een H.B.S. te
Heerlen en mejuffrouw Dr. M. J. Dentz, kinder
psychologe te Utrecht, die zitting heeft 'in de
commissie voor jeugdfilmvoorstellingen aldaar.
Hierbij kwamen niet zozeer de geestelijke en
morele inhouden van de films ter sprake, als wel
die elementen, die practisch aan moeten sluiten
bij de phvsieke en psychische mogelijkheden van
het kind. Door de aanwezige congressisten werden
daarbij tal van vragen gesteld en mededelinq ge
daan van ervaringen, die men op dit gebied had
opgedaan.
De heer H. van der Vlist, wethouder van On
derwijs te Utrecht, die het gesprek samenvatte,
gaf tevens een uiteenzetting van het jeugdfilm-
werk te Utrecht. Hij betoogde, dat hij van een
neqatieve houding ten opzichte van het filmpro-
bleem met name van een jeugdverbod geen heil
20