UITSPRAAK RAAD VAN BEROEP
19
dat zij in strijd met de haar in de beslissing van
de Commissie Beroep Nieuwe Zaken dd. 7 Augustus
1950 gestelde voorwaarde, dat in het Tivoli Theater
te Apeldoorn uitsluitend op Donderdag andere dan
filmvoorstellingen mogen worden gegeven, dit theater
op Dinsdag 23 Januari en Woensdag 7 Februari aan
de Apeldoornse Kunstkring heeft verhuurd.
en besloten haar de straf van waarschuwing op te leggen
en deze straf te publiceren, ongeacht de regeling welke zij
heeft getroffen ter schadeloosstelling van de beide overige
te Apeldoorn gevestigde leden-exploitanten voor <ie op
Dinsdag 20, Woensdag 21 en Donderdag 22 Februari plaats
gevonden hebbende revue-voorstellingen en op 18 April a.s.
te geven toneelvoorstelling.
Dit besluit is gegrond op de volgende overwegingen:
dat door de Firma Centraal Theater en de Firma Minerva
Theater de klacht is geuit, dat door de N.V. Tivoli Theater
op Dinsdag 23 Januari en Woensdag 7 Februari toneelvoor
stellingen zijn gegeven in het Tivoli Theater, waardoor de
door- de Commissie Beroep Nieuwe Zaken gestelde voor
waarde, dat in dat theater uitsluitend op Donderdag andere
dan filmvoorstelingen mogen worden gegeven, niet is na
gekomen en zij zich daardoor geschaad achten in haar
exploitaties;
dat de N.V Tivoli Theater het ten laste gelegde heeft
erkend en heeft verklaard, dat, aangezien de Commissie
Beroep Nieuwe Zaken zich niet bevoegd achtte dispen
satie van genoemde voorwaarde te verlenen voor het geven
van toneelvoorstellingen op 23 Januari, 7 Februari, 20-22
Februari en 18 April tot het geven waarvan de N.V.
Tivoli contractueel verplicht was het Hoofdbestuur
weigerde deze voorwaarde te herzien en ook met de beide
overige te Apeldoorn gevestigde leden-exploitanten ter zake
geen overeenstemming was bereikt zij in een overmachts
positie verkerende, omdat zij voor haar de beslissing bekend
werd contractuele verplichtingen was aangegaan de voor
stellingen van 23 Januari en 7 Februari niet vermocht te
verhinderen wilde zij geen contractbreuk plegen met alle
gevolgen van dien;
dat op grond van het vorenstaande derhalve vaststaat,
dat de N.V. Tivoli Theater door het verhuren van haar
theater aan de Apeldoornse Kunstkring op Dinsdag 23
Januari en Woensdag 7 Februari gehandeld heeft in strijd
met de door de Commissie Beroep Nieuwe Zaken aan haar
beslissing van 7 Augustus 1950 verbonden voorwaarde,
weshalve haar de straf van waarschuwing, als bedoeld
in artikel 15 der Statuten moet worden opgelegd;
dat het Hoofdbestuur zich in het onderwerpelijk geval
tot deze strafoplegging heeft beperkt omdat het in aanmer
king heeft willen nemen de positie, waarin de N.V. Tivoli,
zij het door haar eigen schuld is komen te verkeren, haar
bereidheid om ter compensatie van de gevolgen der over
tredingen de opbrengsten der voorstellingen in kwestie ter
beschikking te stellen van de plaatselijke exploitanten als
mede haar uitdrukkelijke verzekering, dat zij na het aflo
pen harer verplichtingen op 18 April zich stipt zal houden
aan de gestelde voorwaarde.
De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitrale
vonnis in hoger beroep gewezen inzake;
MEVR. N. C. MINDEN-OOSTERHOORN, eigenaresse
van de filmimportzaak Ralph Minden Films te Amsterdam,
domicilie gekozen hebbende ten kantore van Mr. J. J. van
der Velde, De Lairessestraat 99 te Amsterdam, oorspronkelijk
eiseres, verder te noemen partij Minden, contra
a. NV. SUCCES TOONFILM, gevestigd te Amsterdam'
en kantoor houdende aldaar aan het Rokin 97, oorspronkelijk
gedaagde, verder te noemen partij Succes,
b. SIEGFRIED GRÜNBERG, wonende te Amsterdam
aan de Rubensstraat 104 en kantoor houdende aldaar aan
het Rokin 97, oorspronkelijk gedaagde, verder te noemen
partij Grünberg,
alsmede inzake:
N.V. SUCCES TOONFILM voornoemd, oorspronkelijk
eiseres, verder te noemen partij Succes, contra
MEVR. N. C. MINDEN-OOSTERHOORN voornoemd,
oorspronkelijk gedaagde, verder te noemen partij Minden.
De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland
sche Bicscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbi
trage-college voor de beslechting van geschillen in tweede en
hoogste instantie tussen leden van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen
(Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, ge
wezen op 30 Mei 1950, van welk vonnis de beslissing luidt:
„Veroordeelt partij Succes en partij Grünberg om tegen
behoorlijK bewijs van kwijting aan partij Minden te be
talen de somma van alsmede in 2/3 der geschil-
kosten ad 360,ofwel 240,des dat de één beta
lende de ander zal zijn bevrijd;
Veroordeelt partij Minden in 1/3 der geschilkosten ad
ƒ360— ofwel 120,—;"
het door zijn Raad op 16 October 1950 gewezen voorlopig
arbitraal vonnis in hoger beroep, waarbij: de opstelling werd
gelast van een slotbalans van de maatschap Minden/Grün-
berg, met daarbij behorende winst- en verliesrekening per
ultimo December 1948, vóór 1 December 1950 door het
Accountantskantoor Loyens en Volkmaars te Amsterdam in
samenwerking met het Bureau van de Nederlandse Bioscoop-
Bond;
zowel partij Grünberg, respectievelijk partij Succ_s als
partij Minden werden gelast alle daartoe noodzakelijke mede
werking te verlenen door het ter inzage verstrekken van alle
boeken, correspondentie en andere bescheiden en het geven
van- alle vereiste inlichtingen;
partij Succes werd gelast om met ingang van Vrijdag
13 October 1950 tot de datum, waarop het eindvonnis in
kracht van gewijsde zou zijn gegaan, wekelijks de filmhuren
van de door haar aan leden-exploitanten ter vertoning ge
geven films door de betrokken exploitanten te doen deponeren
bij het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
partij Succes werd gelast ter verzekering van een richtioe
deponering, haar afnemers per circulaire hiervan op de
hoogte te stellen en afschrift van deze circulaire te zenden
aan het Bureau voornoemd en tevens om dit Bureau opgave
te doen van haar afnemers en van de door deze gegeven
inzetdata onder vermelding van de te vertonen films;
partij Succes werd gelast binnen acht dagen na dagteke
ning des vonnis een som te deponeren ten bedrage van
12.000,(twaalfduizend gulden) bij het Bureau van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond;
en de uitspraak over de arbitragekosten werd voorbehou
den tot het eindvonnis;
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat partij Minden bij request van 13 Juni 1950 nader
uitgewerkt bij schrijven van 8 Augustus 1950 en partij
Succes benevens partij Grünberg bij request van 13 Juni 1950
beroep hebben aangetekend tegen de uitspraak van de Com
missie van Geschillen (Derde Kamer) d.d. 30 Mei 1950, van
welke requesten afschrift aan dit vonnis is gehecht en welke
beschouwd worden als hier te zijn ingelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op
Woensdag 11 October 1950 op het Bureau van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykensctraat 2 te Amsterdam,
teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse
standpunten nader mondeling toe te lichten;