20
dat aldaar zijn verschenen Mevrouw N. C. Minden-
Oosterhoorn persoonlijk, haar rechtskundig raadsman Mr. J. J.
van der Velde en haar accountant Drs. I. Kleerekoper, als
mede de heer S. Grünberg, zowel persoonlijk als in zijn kwali
teit van directeur van partij Succes, vergezeld van zijn rechts
kundig raadsman Mr. E. Emmering;
dat Mr. J. J. van der Velde namens partij Minden in hoofd
zaak heeft verklaard, dat de vorderingen in beroep onder
de punten b. enz. eigenlijk een nadere uitwerking zijn van
hetgeen is gevorderd onder a; dat punt b. ter tegemoetkoming
aan de bezwaren van de Raad, dat hier iets anders gevorderd
wordt dan in eerste instantie, wordt gewijzigd in die zin,
dat gevorderd wordt, dat per 31 December 1948 de slotbalans
van de maatschap Minden/Grimberg wordt opgesteld en
tevens dat Grünberg veroordeeld wordt om zelf alle lasten
te dragen van zijn optreden na 17 October 1948; dat voorts
het onder c. gevorderde moet worden beschouwd als subsi
diair van het gevorderde onder a; dat ingevolge de koop
overeenkomst inzake de aandelen van Succes, deponering van
het depötbewijs bij de Kasvereniging N.V. te Amsterdam
werd verlangd, om hiermede voor de Erven een mogelijkheid
te hebben de aandelen uitgeleverd te krijgen; dat de aan
delen van Succes aan toonder luiden; dat het depötbewijs van
Lippmann, Rosenthal Co. in het bezit van Minden is. ter
levering van de aandelen aan Minden; dat op de aandeel
houdersvergadering van Succes d.d. 2 November 1946 de
aandeelhouders Abrahamowitz en Grünberg met alge
mene stemmen hebben besloten de heren Grünberg en Min
den tot directeuren van de N.V. te benoemen, waaruit is af
te leiden, dat partijen zich er naar hebben gedragen, dat de
koopovereenkomst tot stand is gekomen; dat partijen het over
de koopovereenkomst terzake van de aandelen eens waren
en de tekst definitief was na op verlangen van het Beheers-
instituut gewijzigd te zijn; dat de laatste formaliteiten met
betrekking tot deze overeenkomst door gebrek aan medewer
king van Grünberg niet konden worden vervuld; dat tussen
Minden en Grünberg een maatschapsovereenkomst was ge
sloten en het daarnaast hun bedoeling was de exploitatie van
de films te doen lopen over Succes; dat op het moment, dat
de maatschapsovereenkomst werd aangegaan, het voor par
tijen vaststond, dat de kwestie van de overdracht van de
aandelen van Succes niet perfect was, omdat nog allerlei
goedkeuringen nodig waren; dat ter overbrugging van de
periode tussen het aangaan van de maatschapsovereenkomst
en het moment, waarop men geheel over Succes zou kunnen
beschikken, de overeenkomst tussen Minden en Succes is aan
gegaan; dat, indien de Raad van oordeel is, dat de levering
van de aandelen niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, nog
steeds deze laatste overeenkomst werkt; dat met betrekking
tot de maatschapsovereenkomst, Minden na het overlijden van
de heer R. Minden het recht had krachtens de maatschaps
overeenkomst, diens plaats in te nemen, hetzij iemand aan te
wijzen; dat dit door Grünberg onmogelijk is gemaakt en deze
alleen is opgetreden; dat hij veel handelingen heeft gedaan,
die ten nadele van de zaak waren; dat wat de statements be
treft, die van 31 Mei 1949 tot Januari 1950 betaald zijn; dat
voor de periode er na nog open staat een bedrag van
waarbij de maanden Juli en Augustus nog niet zijn begrepen,
volgens een schrijven van Minden aan spreker d.d. 31 Augus
tus 1950; dat in verband met de opmerking van Grünberg,
dat op 28 Mei 1949 tussen partijen een accoord is gesloten,
zij opgemerkt, dat er geen acte van dading is opgemaakt;
dat ook, indien er een accoord was geweest, dit in het von
nis van de Commissie van Geschillen had moeten zijn vast
gelegd; dat wel partijen het over verschillende punten eens
zijn geworden ten tijde van de behandeling door de Com
missie van Geschillen, doch tenslotte een laatste punt res
teerde; dat namelijk Minden niet kon accepteren nog regel
matig van Grünberg afrekening van een bepaald percentage
te moeten ontvangen, omdat zij ervan overtuigd was dat
Grünberg de betrokken overeenkomst niet zou naleven; dat
zij een einde aan de zaak wilde maken door de afrekening op
een bepaald bedrag te fixeren; dat Grünberg hier in principe
mede accoord is gegaan, doch een dermate laag bedrag heeft
genoemd, dat dit voor Minden onacceptabel was, waardoor
de besprekingen zijn vastgelopen; dat het gehele standpunt
van Grünberg voortkomt uit zijn wens het bedrag, dat hij
van Minden meent te vorderen te hebben uit hoofde van de
maatschap, te willen compenseren met vaststaande bedragen
uit hoofde van licentieschuld; dat echter slecncs compensatie
kan plaats vinden van vorderingen, die beide voor dadelijke
vereffening en opeising vatbaar zijn; dat de beweerde vorde
ring van Grünberg dit niet is, zodat compensatie wettelijk is
uitgesloten; dat voorts op een gegeven moment in de
maatschapskas was, welk bedrag bestemd was voor gedeel
telijke betaling van de licentieschuld; dat Grünberg volkomen
eigenmachtig dit bedrag heeft gebruikt om hiermede de Ita
liaanse films, die hij op percentagebasis had gekocht, af te
kopen voor een som ineens, zij het, dat achteraf gezien, dit
geen verlies heeft opgeleverd; dat Grünberg Minden verliezen
heeft veroorzaakt; dat zij namelijk om het buitenland te beta
len een crediet heeft moeten opnemen, waarvoor zij hoge
rente verschuldigd is; dat niet Minden Grünberg verliezen
heeft veroorzaakt, doch Grünberg door zijn onrechtmatig en
onzakelijk optreden Minden; dat Minden deze zaak gaarne
tot een einde ziet gebracht; dat het achterwege laten door
Grünberg van de betaling van licentiegelden voor Minden
niet alleen een grote financiële schade betekent, doch ook een
grote morele schade; dat naar de mening van Minden het
vonnis van de Commissie van Geschillen, afgezien van de
inhoud daarvan, wat het eindresultaat betreft vernietigd moet
worden, omdat hier niet overeenkomstig het voorschrift van
iedere arbirage op iedere vordering uitspraak is gedaan; dat
het dictum van dit vonnis niet volledig is; dat bijvoorbeeld
wel in de overwegingen staat, dat Grünberg en Succes Min
den moeten vrijwaren, doch dat hierover het dictum niets
vermeldt;
dat Mevrouw Minden in hoofdzaak heeft verklaard, dat
Grünberg, toen zij vroeg in de zaak mede te mogen werken,
haar heeft geantwoord, dat hij in de zaak voor haar niets
te doen had, maar dat zij, als zij erop stond wat te doen,
kon gaan typen of dergelijke; dat de producent van de film
..Appointment with crime" indertijd toen de film werd afge
keurd, zo welwillend is geweest in verband met de goede
relatie met Minden een creditnota te geven voor de copie-
kosten; dat deze kosten uiteraard toen de film later toch
werd goedgekeurd alsnog moesten worden betaald; dat eer,
vertegenwoordiger van Pathé haar verantwoordelijk heeft
gesteld voor de slechte resultaten van hun films, die op per
centagebasis waren afgestaan; dat men haar gezegd heeft,
dat de films aan een ander kantoor in distributie moesten
worden gegeven;
dat Mr. E. Emmering namens de partijen Succes en Grün
berg in hoofdzaak heeft verklaard, dat de tegeneis in haar
beroepschrift in verband staat met het oorspronkelijk door
haar bij de Commissie van Geschillen aanhangig gemaakte
geschil, hetwelk die Commissie met het door Minden aan
hangig gemaakte geschil heeft gecombineerd, doch waarop zij
niet met zoveel woorden uitspraak heeft gedaan; dat de strek
king van het beroep van Grünberg/Succes is, dat er geen
vordering bestaat van Minden op Grünberg, doch integendeel
van Grünberg op Minden; dat het bezwaar van Grünberg
tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen is, dat
die van de tot stand koming van de schikking is uitgegaan,
terwijl met betrekking tot de schikking de bedoeling was, dat
alles of niets zou worden geregeld; dat de Commissie van
Geschillen hetgeen sans préjudice is overeengekomen en tot
gedeeltelijke overeenstemming heeft geleid, als basis voor
haar vonnis heeft genomen, waardoor dit vonnis op losse
schroeven is komen te staan; dat er een koopovereenkomst
inzake de aandelen is. waarop toestemming moest worden
verkregen van het Nederlands Beheersinstituut welke is
verleend en de effectenregistratie; dat het depötbewijs van
Lippmann, Rosenthal Co. nimmer is overgedragen aan de
Kasvereniging N.V., hetgeen in de overeenkomst werd