13
De Grieken verhaalden reeds hoe Leonidas, de
vader van Origenes, zijn zoon zwijgend in de slaap
gadesloeg en zich boven het hart van zijn kind
boog om uit de hartslag te ontdekken welke ge
heimen in zijn ziel leefden, doch dat hij het onmo
gelijke daarvan inziende, zich peinzend terugtrok.
In zijn beroemd boek „Homo Ludenswijst Pro
fessor Huizinga op de decadentie van het element
van het spel in de huidige samenleving. Zijn werk
eindigt met een bittere aanklacht tegen die moderne
levensopvattingen, die de ereregelen, de heilige be
ginselen waaraan het spel door alle eeuwen heen
reeds heeft beantwoord, volkomen negeren.
Er is geen beschaving zonder spel en zonder
eerlijk spel, geen cultuur wanneer de mens niet ver
staat loyaal te winnen of te verliezen, met zelfbe
heersing bij de overwinning en zonder wrok bij het
verliezen van het spel.
Er zijn mensen die erger zondigen dan hij die
vals speelt zegt Huizinga dat zijn zij die wei
geren te spelen of het spel minachten en de regels
ervan belachelijk maken of het nutteloze ervan be
weren, gelijk die Shah van Perzië, die uitgenodigd
om een Derby wedren bij te wonen, zich veront
schuldigde door op te merken dat hij wel wist dat
het ene paard sneller liep dan het andere.
Onze wereld spot en hoont maar al te veel op wat
heilig of traditie is, in haar cynisme en materia
lisme, in haar gebrek aan gevoel voor stijl en eer
bied voor de naaste. Zo dreigt het spel hoe langer
hoe meer waarde, inhoud en betekenis te verliezen.
Hoe zou dan de film die voornamelijk de naboot
sing laat zien van hetgeen dat kenmerkend is voor
de huidige wereld, de spiegel is der ,,Comédie hu-
maine", niet het stempel dragen van hetgeen zich
in ons tijdvak afspeelt?
Wie zou menen dat door het keuren naar nor
men van geschiktheid het filmvraagstuk zou wor
den opgelost, vergeet bovendien, dat het probleem
van de film veel dieper ligt en veel gecompliceer
der is. Het is het probleem van de levensvreugde,
van die vreugde die slechts geboren wordt uit de
verbintenis met een kracht die ouder is dan de veel
geprezen vooruitgang, ,,le fameux progrès", en die
de liefde heet.
Zij die zich zo fel beklagen over het hoge per
centage van waardeloze films zien door de bomen
het bos niet meer en verliezen overigens uit het
oog, dat er ook tegen het peil der radioprogram
ma's, die men in Nederland te horen krijgt heel wat
gegronde aanmerkingen zijn te maken, en dat door
alle tijden heen steeds het onbetekenende en sma
keloze dat op het gebied van letterkunde, toneel en
schilderkunst ten beste is gegeven, in de meerder
heid is geweest.
Voltaire's beroemde geesteskind, Candide, bezocht
in gezelschap van een abbé uit Périgard en zijn
vriend Martin een première van de Comédie fran-
caise en vroeg aan de abbé hoeveel toneelstukken
er in Frankrijk waren. Vijf of zes duizend luidde
het antwoord. Candide vond dit veel en vroeg hoe
groot het aantal goede stukken was. De abbé sprak
van vijftien goede stukken, waarop Martin zeide
dat dit veel was.
De Musset beklaagde zich, in een tijdvak dat zo
rijk was aan grote geesten op ieder gebied, dat er
geen boek, geen kunstenaar, geen schilder en geen
stuk was in Frankrijk.
Naast veel wat is te laken, staan gelukkig ook
lichtende en soms zelfs sublieme hoogtepunten
waarvoor men dankbaar kan zijn. „Chaque époque
est ainsi faite que Ie nez sur sa richesse, elle n'y
voit rien et en cherche une ailleurs", heeft Jean
Cocteau gezegd. Dat geldt zeker ook voor de film
en het is daarom niet juist het probleem daarvan
met bijzonder pessimisme te beoordelen. „L'optique
est la science des miraclesü"
De Bioscoopwet geeft de gelegenheid door het
praedicaat van artikel 1 sub 2 de activiteit om be
paalde waardevolle films te vertonen te prikkelen.
Helaas zijn de mogelijkheden om dit te doen dooi
de redactie van het artikel zeer beperkt. Indien het
geoorloofd zou zijn van bepaalde fims de morele
en aesthetische qualiteiten door de Filmkeuring
ambtelijk te doen erkennen, en zulks ten gevolge
zou hebben dat de belanghebbenden daardoor ver
mindering van belasting zouden verkrijgen, zou een
stap in de goede richting kunnen worden gedaan.
Hoewel ik toejuich dat van het recht van cou-
|iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii[iiiiiiiiiMiuiiiiniiiMiiiiiiniiiMiiliiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiniiiHiiiiiiH)iiiiiiiiiiiiMiiiiiti)titiiiiiitiiiiiiiii)ii)iir"]
„Er leeft in de werkende klasse een latent gevoel
1 van wrok tegen het industriële systeem, juist omdat zij 1
werk moet verrichten, dat geen emoties oplevert, zoals j
wel het geval was bij al de traditionele wijzen van 1
werken, die door kunst worden opgeheven tot het peil
der poëzie. De werker denkt, voelt en verbeeldt, en
1 als ieder menselijk wezen, vraagt hij, dat zijn gehele
I persoonlijkheid wordt betrokken in hetgeen hij doet.
I Hij zal een rebel blijven totdat zijn werk de deur opent
naar de „beleving", totdat het industriële systeem leidt 1
tot de emotie, en hij in het werk zelf de bevrediging j
van zijn verlangens en zijn psychologisch evenwicht j
kan ontdekken. Ja, waarlijk vrede en sociale orde
hangen hiervan af: kunst is de kroon der techniek,
1 het middel, waardoor een economie zijn volmaakt 1
innerlijk evenwicht bereikt.
Om samen te werken moeten kunst en industrie in
geest en in techniek worden verbonden, precies zoals
I in het verleden de kunst de economie diende door j
uit te gaan van de toen gebruikelijke werkmethoden.
Maar de versnelde activiteit van de industriële bescha-
ving, voor het merendeel gericht op het meten en
beheersen van iets, dat in wezen dynamisch is g
j namelijk energie laat zich niet kristalliseren in prach-
j tige architectuur, zoals die der cathedralen. De daar- j
toe geëigende kunst de film is alreeds geboren
uit de industrie".
(Charles Dekeukeleire: Towards
a science of art, The Penguin Film Review
Nr. 8, 1949, p. 79-80).
iiiiiiiitiiiniiiiTiiiiiiMiMiii;;nitiiri!niMiiiiriiiiirMrMiirtriiiiiMifHtiiTiiiiiiiii<iitiiiiiitiiiiiiiitiitMtJii>iiiiiiiniiniiiui iiwj m tuin i|^"^1