29 onafhankelijk van elkaar zijn. de Commissie van Geschillen enigerlei verplichting kan hebben de behandeling van het tweede geschil aan te houden; dat gezien het vorenstaande, het vonnis van de Commissie van Geschillen moet worden bevestigd en appellant moet worden veroordeeld tot betaling van de geschilkosten. welke in tweede instantie worden begroot op 100.en van de kosten van de deponering ter Griffie ad 7,50, zodat deze kosten in totaal ƒ157,50 komen te bedragen; RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Geschil len, waarvan beroep; VEROORDEELT appellant tot betaling van de kosten dezer arbitrage tot en met het deponeren van dit vonnis ter Griffie, in totaal bedragende 157,50 (honderd zeven en vijftig gulden vijftig). Aldus gewezen te Amsterdam op Vrijdag 30 Maart 1951. IN ZAKE: MEVROUW DE WED. A. DEKKER-NOORDUYN, exploitante van het Rex Theater te IJmuiden, wonende aldaar aan de Groeneweg 95, appellante oorspronkelijk ge daagde, contra R. C. SEYFFER, eigenaar van Seyffer's Meubel- en Tim merfabriek te Ede, gevestigd aan de Maanderweg 36, ge- intimeerde, oorspronkelijk eiser. De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste instantie onder meer tussen leden en donateurs van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge schillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, gewezen op 11 December 1950, van welk vonnis de beslissing luidt: „Veroordeelt gedaagde: a. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen de somma van 3.545,45: b. in de kosten van dit geding, welke zijn bepaald op 100.—;" IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante bij request van 22 December 1950 beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) d.d. 11 December 1950, van welk request afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Woensdag 7 Februari 1951 op het Bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde plaats zijn verschenen Mevrouw A. Dekker-Noorduyn, appellante en haar zoon, de heer C. Dek ker, enerzijds, en de heer R. C. Seyffer Jr., geïntimeerde, benevens diens rechtskundig raadsman Mr. J. van der Deure, anderzijds, alsmede dé heer J. M. van der Veer als getuige; dat Mevrouw A. Dekker-Noorduyn in hoofdzaak heeft verklaard, dat zij aan de stand van de firma Seyffer op de Jaarbeurs een kort informatief bezoek heeft gebracht; dat zij later met haar architect, Ir. Bijvoet, de stoelen in Ede is gaan zien. waarbij Ir. Bijvoet te kennen gaf de stoelen niet zo goed te achten en een andere vorm te willen; dat inmiddels de heer Van der Veer, vertegenwoordiger van de firma Seyffer, op eigen initiatief een bezoek heeft gebracht te IJmuiden; dat later in IJmuiden een onderhoud heeft plaats gevonden met de heer Van der Veer en de heer Seyffer, waarbij tevens Ir. Bijvoet aanwezig was, die ook toen nogal bezwaren tegen de stoelen had, omdat er verschillende fouten aan waren; dat Ir. Bijvoet uit Tilburg had vernomen dat de stoelen in een theater niet voldeden, weshalve hij ze daar in ogenschouw wilde nemen; dat op 12 October de heren Seyffer en Van der Veer weer bij appellante zijn gekomen en zij toen alleen was; dat zij heeft te kennen gegeven zonder haar architect niet over de order te kunnen beslissen; dat zij absoluut de stoelen van de firma Seyffer niet gekocht heeft, hetgeen logisch is, als men bedenkt dat Ir. Bijvoet de stoelen in Tilburg nog moest gaan zien; dat zij overigens niets zonder haar architect kon en mocht doen en in deze hele zaak ook niets zonder haar architect heeft gedaan; dat de architecten beslisten en zelfs dingen hebben aangebracht, die zij lelijk vindt; dat zij wel bij wijze van oriëntering heeft gevraagd op welke voorwaarden men haar oude 450 stoelen wilde terugnemen; dat zij over de prijs gezegd heeft dat, indien haar architect mocht beslissen de stoelen te nemen, zij niet meer wilde betalen dan terwijl de firma Seyffer de oude stoelen zou mede nemen, welke geschat waren op dat de heer Van der Veer bij die gelegenheid nog gevraagd heeft een goed woord voor hem bij de architecten te doen; dat toen later op Zaterdag de heer Van der Veer bij de architect kwam, inmiddels gebleken was dat de stoelen in Tilburg niet vol deden; dat na het onderhoud op 12 October een bevestiging is ontvangen, als zou een koop gesloten zijn, hetgeen in het geheel niet het geval was, terwijl daarin bovendien nog betalingscondities stonden vermeld, die niet eens ter sprake waren geweest; dat appellante geen enkel stuk gete kend heeft voor een dergelijke order; dat de stoelen die thans in het theater zijn geplaatst door de architecten zijn besteld onder accoordbevinding van appellante; dat na het onderhoud op Donderdag de heren Seyffer en Van der Veer naar de architecten zouden toegaan; dat zij na dat onderhoud getracht heeft Ir. Bijvoet te bereiken, doch dat zij, omdat hij zelf niet aanwezig was, aan diens secretaresse heeft medegedeeld dat de heren van de firma Seyffer haar een bezoek hadden gebracht en dat zij graag zou vernemen, hoe de uitslag van het bezoek aan Tilburg was, waaraan zij heeft toegevoegd, dat de architecten moesten besluiten hoe zij het uiteindelijk wensten; dat zij tevens heeft mede gedeeld, dat zij als prijs had opgegeven zulks opdat de architecten met de prijs niet hoger zouden gaan; dat de heer C. Dekker in hoofdzaak heeft verklaard, dat in de brief van 13 October van geïntimeerde staat vermeld dat'de oude stoelen uiterlijk op 23 October zouden zijn weggehaald; dat men echter in het geheel niet hiervoor in IJmuiden is geweest en dat dit, indien de koop zo zeker gesloten was, toch zeker had moeten gebeuren; dat Mr. J. van d;r Deure in hoofdzaak heeft .verklaard, de appellante aanvankelijk bezwaren had tegen de collectie kleuren voor de bekledingsstof van de firma Seyffer; dat het de firma echter na enige dagen gelukt is een.stof van de door appellante verlangde kleur te vinden; dat in de laatste conferentie over de leverantie van de stoelen als enig punt overbleef dat de firma Seyffer zich over de lijn van de rugvorm met de architecten moest verstaan; dat vol gens opvatting van de firma Seyffer op 12 October door Mevrouw Dekker een bestelling is gedaan en dat zij ver volgens aan haar architecten heeft bericht, dat de koop gesloten was en hen te verstaan heeft gegeven, dat zij zich over de gewenste vorm met de firma Seyffer in verbinding moesten stellen; dat door de architecten daarop een afspraak voor een onderhoud daarover is gemaakt, waarbij niet ge zegd is, dat de zaak nog moest worden opgehouden; dat deze bespreking op Zaterdag zou plaats vinden, waarbij van de kant van de firma Seyffer slechts de heer Van- der Veer tegenwoordig zou zijn, omdat de heer Seyffer van mening was, dat hetgeen nog te bespreken was van onder geschikt belang was; dat de firma Seyffer de stoelen niet heeft weggehaald, omdat zij inmiddels had vernomen, dat de overeenkomst niet zou worden uitgevoerd en .zij er geen belang bij had om, indien de koop niet zou doorgaan, de stoelen af te nemen;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 30