30
dat de heer R. C. Seyffer in hoofdzaak heeft verklaard,
dat het model vaststond, namelijk het model met de half
hoge stoffering; dat in dat model, waarvan de hoofdvorm
dus was bepaald, eventueel een kleine wijziging in de rug-
vorm moest worden aangebracht aan de hand van de aan
wijzingen van de architect; dat het geen gewoonte is dat
bestelbriefjes worden gegeven; dat usance is, dat de fabriek
een koop schriftelijk vastlegt, en daarna de bevestiging van
de wederpartij komt dat hij het met de verschillende con
dities eens is; dat het onderhoud op 12 October heeft plaats
gevonden nadat de heer Van der Veer een onderhoud had
gerapporteerd met Mevrouw Dekker, waarbij deze een
drastische verlaging van de koopprijs wilde, waarover de
heer Van der Veer geen bevoegdheid had te beslissen; dat
spreker daarop tezamen met de heer Van der Veer naar
Mevrouw Dekker is gegaan, nadat laatstgenoemde telefo
nisch nog eens een bevestiging had gekregen met betrek
king tot de gewenste lage koopprijs, dat in verband met
de opmerking in de brief van 20 October van Mr. van
der Deure aan Mevrouw Dekker, ,,dat aan de uitvoering
van de opdracht inmiddels is begonnen", zij opgemerkt, dat
de textiel reeds besteld was, namelijk in die zin, dat men
de stof voor de firma Seyffer zou vasthouden; dat deze
order geannuleerd kon worden zonder dat dat kosten met
zich bracht; dat tijdens de eerste bespreking in IJmuiden,
waarbij ook de architect van appellante aanwezig was, bleek
dat het al of niet doorgaan van verdere onderhandelingen
over de stoelen afhing van diens oordeel; dat deze toen
tot tweemaal toe op een vraag van appellante of hij de
constructie van de stoelen goed achtte, bevestigend heeft
geantwoord; dat hij bij het bezoek aan de fabriek te Ede
hetzelfde heeft gezegd; dat toen geïntimeerde van de heer
Van der Veer hoorde, dat hij van appellante de order kon
krijgen voor 30.000,hij slechts kon veronderstellen, dat
de zaak in orde was, behalve, dat over de prijs nog moest
worden gepraat; dat het feit, dat men het op 12 October
nog niet eens was over de rugvorm, niet terzake doet, om
dat het model vaststond en de rugvorm volkomen een
détailkwestie was en aan de kosten niets toe of af zou
doen; dat het zijns inziens niet nodig was, dat Ir. Bijvoet
bij het laatste onderhoud d.d. 12 October aanwezig was,
omdat in de practijk de koop door de exploitanten wordt
gesloten; dat hij het wat zijn bevestigingsbrief van 13 Octo
ber betreft, in zoverre met appellante eens is, dat over de
betalingscondities nog niet was gesproken;
dat de heer J. M. van der Veer als getuige in hoofdzaak
heeft verklaard dat het onderhoud, waarbij appellante de
prijs van heeft genoemd, het voorlaatste bezoek is
geweest op Dinsdag 10 October; dat van dë zijde van ge-
intimeerde een prijs van is genoemd, appellante een
bod deed van en hij slechts naar beneden
mocht gaan; dat hij over dit onderhoud bij de heer Seyffer
verslag heeft uitgebracht, daarbij de veronderstelling uit
sprekende, dat partijen wel tot elkaar zouden komen; dat
bij een telefonisch onderhoud daarna het bedrag van
herhaald is; dat hierna het onderhoud van 12 October
gevolgd is;
OVERWEGENDE:
dat appellante lid en geïntimeerde donateur is van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het be
paalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Ar
bitrage-Bondsreglement alle geschillen tussen leden en
donateurs van de Bond met uitsluiting van de burgerlijke
rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die
is geregeld in dat Arbitrage-Bondsreglement;
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van het onder
havig geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin
uitspraak te doen als arbitragecollege in tweede en hoogste
instantie;
dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het
Arbitrage-Bondsreglement bepaalde tijdig in beroep is ge
komen;
dat appellante's voornaamste grief tegen het vonnis van
de Commissie van Geschillen is, dat deze ten onrechte heeft
aangenomen dat tussen partijen wilsovereenstemming was
bereikt over de koop respectievelijk de verkoop van 700
theaterstoelen tegen de prijs van met inlevering van
de oude stoelen;
dat de Raad na zijn onderzoek tot de conclusie is geko
men, dat deze grief gemotiveerd is, aangezien naar zijn oor
deel niet is komen vast te staan, dat op 12 October 1950
wilsovereenstemming tussen partijen zou zijn bereikt;
dat immers weliswaar een reeks onderhandelingen heeft
plaats gevonden, waarbij van de zijde van appellante steeds
haar architecten tegenwoordig zijn geweest met uitzon
dering van de bespreking op 12 October en waarbij de
kwaliteit, het model, de rugvorm en de stoffering van de
stoelen benevens de prijs herhaaldelijk in discussie zijn ge
weest, doch dat op grond van verschillende omstandigheden
de Raad niet bewezen acht dat op 12 October de onder
handelingen hebben geleid tot een wilsovereenstemming;
dat in de eerste plaats uit verklaringen van beide par
tijen is komen vast te staan, dat de betalingsconditie als
vermeld in het bevestigingsschrijven van geïntimeerde d.d.
13 October welk schrijven door appellante nooit is aan
vaard nog niet ter sprake was geweest, waaruit blijkt,
dat de brief op dit punt zeker geen bevestiging inhield en
dat een zeer belangrijk punt, als betalingscondities bij der
gelijke transacties zijn, tussen partijen nog niet ter sprake
was geweest;
dat voorts door het feit, dat de architecten met geïnti
meerde direct op Vrijdag 13 October, zonder voorbehoud
wat het bezoek aan Tilburg betreft en zonder nadere preci
sering over de aard van het onderhoud, een afspraak heb
ben gemaakt, niet bewezen is dat deze afspraak slechts
werd gemaakt ter bespreking van de aesthetische détails
van de stoelen ingevolge een mededeling van appellante
over een bereikte wilsovereenstemming, aangezien dit feit
even goed kan betekenen dat de architecten opdracht hadden
gekregen de onderhandelingen die in een vergevorderd sta
dium waren gekomen, nu men op 12 October in principe
de prijs had bepaald, snel tot een einde hetzij positief,
hetzij negatief te brengen door hun fiat op de koop van
de stoelen in kwestie al of niet te verlenen, waartoe nog
dezelfde dag een bezoek aan Tilburg werd gebracht en een
bespreking met geïntimeerde werd gearrangeerd;
dat daarbij komt, dat de architecten, ingeval zij, zoals
appellante stelt, van haar mededeling hadden ontvangen,
dat de beslissing over de koop van de stoelen van hen
afhing hetgeen dan ook aan geïntimeerde bekend zou
zijn toch niet noodzakelijkerwijze bij het maken van de
afspraak voor Zaterdag ten opzichte van geïntimeerde in
verband met het bezoek aan Tilburg een voorbehoud be
hoefden te maken, aangezien toen dit bezoek aan een theater,
waar de stoelen van geïntimeerde waren geplaatst, door
hen slechts ter oriëntering met het oog op het onderhoud
met geïntimeerde kan zijn bedoeld, waaraan niet afdoet dat
de resultaten zo negatief bleken te zijn, dat een onderhoud
geen enkele zin meer had, zodat het ontbreken van enig
voorbehoud nog niet bewijst, dat tussen de architecten en
geïntimeerde slechts een nadere bespreking over de aesthe
tische détails restte;
dat de Raad derhalve moet concluderen dat niet bewezen
is, dat er wilsovereenstemming tussen partijen zou zijn be
reikt, weshalve het vonnis van de Commissie van Geschil
len moet worden vernietigd, geïntimeerde zijn vordering
moet worden ontzegd en deze moet worden veroordeeld tot
betaling van de geschilkösten, welke in tweede instantie
worden begroot op 100,zodat deze kosten in totaal
200,komen te bedragen;
dat de tweede grief van appellante inzake de onbillijkheid
van het toestaan van een winstmarge van de eventueel door
haar gekochte stoelen op grond van het vorenstaande niet
meer terzake is;