32 nieuwe overeenkomst aan te gaan; dat gedaagde de film „Smart woman" normaal heeft vertoond; dat de heer Ch. van Biene namens eiseres hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat uit de correspondentie ge concludeerd moet worden, dat gedaagde met het nieuwe contract onder handhaving van de verplichting om de film Smart woman" af te nemen accoord is gegaan en eerst later daarop is teruggekomen; dat de gemaakte overeenkomst echter niet eenzijdig door gedaagde kan worden verbroken; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die geregeld is in dat Arbitrage- Reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat vaststaat, dat eiseres de door gedaagde getekende aan vrage d.d. 24 Februari 1950 voor het aangaan van een nieuw contract voor drie films blijkens haar brief van 1 Maart 1950 niet heeft geaccepteerd, ten eerste omdat zij de door gedaagde gestelde voorwaarde om haar te ontslaan van de vertoningsverplichting ten aanzien van de film „Smart woman" niet heeft aanvaard en ten tweede omdat zij een vroegere einddatum van het contract verlangde dan in de aanvrage was vermeld; dat er dus blijkens eiseresses brief van 1 Maart 1950 tus sen partijen geen wilsovereenstemming over het aangaan van een nieuw contract was bereikt; dat uit gedaagdes brief van 3 Maart 1950 moet worden opgemaakt, dat gedaagde niet bereid was een overeenkomst op de nieuwe voorwaarden, vermeld in eiseresses brief van 1 Maart aan te gaan en zich in ieder geval in deze brief niet tot het afnemen van drie nieuwe films heeft verbonden, waaruit geconcludeerd moet worden, dat ook toen tussen partijen geen wilsovereenstemming over het aangaan van een nieuw contract was bereikt; dat eiseres weliswaar met haar brief van 7 Maart 1950 zich alsnog met de in de oorspronkelijke contractaanvrage vermelde expiratiedatum van 31 December 1950 accoord heeft verklaard, maar niet verklaard heeft ook de andere door gedaagde daarin gestelde conditie, namelijk de annu lering van de films „Smart woman" te accepteren, waar mede opnieuw gebleken was, dat er geen wilsovereenstem ming ter zake van het nieuwe contract tussen partijen was bereikt; dat eiseres weliswaar met haar brief van 8 Maart 1950 een contract voor drie nieuwe films ter tekening aan ge daagde heeft toegezonden, maar dat in dat contract ontbrak de door gedaagde verlangde clausule ten aanzien van de annulering van de film „Smart woman", zodat dit stuk slechts beschouwd kan worden als een voorstel van eiseres voor een nieuwe overeenkomst; dat gedaagde met haar brief van 14 Maart 1950 aan eiseres te kennen heeft gegeven, dat „een en ander toch anders schijnt te verlopen" dan zij zich aanvankelijk had voorgesteld en dat deze brief niets bevat, waaruit gecon cludeerd kan worden, dat gedaagde met de inhoud van het nieuwe voorstel van eiseres accoord zou gaan, zodat ook toen nog geen wilsovereenstemming daarover was bereikt; dat de verdere correspondentie niets bevat, waaruit valt op te maken, dat op een latere datum alsnog tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt; dat derhalve aan eiseres haar vordering als zijnde onge grond moet worden ontzegd met haar veroordeling in de geschilkosten, welke de Commissie met het oog op de om vang van het geschil heeft bepaald op 50. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID; ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroor deling in de geschilkosten, bedragende 50. Aldus gewezen te Amsterdam op 19 Februari 1951. o IN ZAKE: D. J. SCHOUTEN Sr., exploitant van Bioscoop Tolhuis te Joure, wonende aldaar aan de Veldmanstraat 131a, eiser, contra 1. N.V. GROBION, MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOI TATIE VAN AMUSEMENTSBEDRIJVEN, exploite rende het Beurs Theater te Groningen, kantoorhoudende aldaar aan de Petrus Campersingel 143a; 2. FIRMA ERVEN A. H. DE VRIES, exploiterende het Grand Theatre te Groningen, kantoorhoudende aldaar aan de Verlengde Visserstraat 10a; 3. N.V. GRONINGER BIOSCOOPTHEATER LUXOR, exploiterende het Luxor Theater te Groningen, kantoor houdende aldaar aan de Herestraat 74; 4. N.V. THEATERMAATSCHAPPIJ VAN DE NEDER LANDSCHE BIOSCOOP TRUST, exploiterende de Palace Cinema te Groningen, kantoorhoudende te Rijs wijk (Z.H.) aan de Frederiklaan 12; gedaagden. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, enz. enz. IN AANMERKING NEMENDE: dat eiser bij request d.d. 30 October 1950 een geschil contra gedaagden heeft aanhangig gemaakt, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op Woensdag 24 Januari 1951 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heer en mevrouw D. J, Schouten, de heer D. J. Schouten Jr. en Mr. H. S. Siebers, respectievelijk eiser, diens echtgenote, bedrijfsleider van eiser en rechtskundig raadsman van eiser; alsmede de heren N. E. Kamperdijk, bedrijfsleider van de exploitante van de Cinema Palace; mevrouw de weduwe C. A. M. Van der Stap-Grigo- riëff, directrice van het Beurs Theater te Groningen; haar zoon, de heer H. J. de Vries, firmant van de exploitante van het Grand Theater te Groningen; en Mr. N. J. Polak, rechts kundig raadsman van gedaagden; dat Mr. N. J. Polak namens gedaagden in hoofdzaak heeft heeft verklaard dat eiser in het contract, waarbij hij zijn bioscooptent aan het tentoonstellingsbestuur had verhuurd, alle risico waaronder brandschade voor zijn rekening had genomen; dat hij zich tegen dit risico had kunnen verzeke ren en dat hij dit risico niet kan afwentelen op hen, die de tent van het tentoonstellingsbestuur hadden ondergehuurd, waartoe dat bestuur op grond van de overeenkomst met eiser gerechtigd was; dat gedaagden ontkennen, dat eiser schade heeft geleden, die hem niet door de verzekerings maatschappij is vergoed; dat met toestemming van de Gro ninger brandweer en van eiser de bioscooptent is gebruikt voor voorstellingen met normaalfilm; dat eiser en zijn zoons volledig bekend waren met de wijze, waarop de projector was opgesteld en gedurende de voorstellingen in de bioscoop tent of in de nabijheid daarvan aanwezig zijn geweest zonder ooit enig bezwaar te uiten; dat uit het door de brandweer en de politie ingesteld onderzoek niet gebleken is van enige schuld van de operateur of zijn chefs; dat gedaagden hebben gevraagd eiser in zijn vordering niet ontvankelijk te verkla ren, althans hem de vordering te ontzeggen met zijn ver oordeling in de arbitragekosten en de kosten van gedaagden; dat Mr. H. S. Siebers namens eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiser de tent voor tegen brand had verzekerd; dat eiser na de brand vernomen heeft, dat ook het tentoonstellingsbestuur de tent tegen brand had verze kerd, zodat hij een jaar lang in de onjuiste veronderstelling

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 33