36 leveranties, die inmiddels hadden plaatsgevonden, nog eens een boete van tweemaal 5.000.dat een onderlinge prijs afspraak, zoals het onderling contract tussen de filmfabri kanten bevat, in het kader van een organisatie als de Ne- derlandsche Bioscoop-Bond een hachelijke zaak is; dat echter zulk een contract, indien de filmfabrikanten elkaar de ver plichting hebben opgelegd om de prijs van eerste-keus-ma- teriaal te berekenen ook voor leveranties van tweede-keus- matcriaal, in strijd is met de goede gebruiken en dus nietig: dat gedaagde de door haar berekende prijs van voor de nasynchronisatie-werkzaamheden redelijk acht en dat eiseressen, hoewel zij daartoe verplicht waren, in gebreke zijn gebleven aan te geven, welke prijs naar haar mening redelijk kan worden genoemd; dat gedaagde niet beoogd heeft de onderlinge overeenkomst tussen de filmfabrikanten te ontduiken, daar zij gebruik had kunnen maken van haar rechten binnen het kader van die onderlinge overeenkomst om Eagle Lion op haar andere orders, die een aanzienlijke omvang hebben, een korting te geven van gelijke impor tantie; dat de Voorzitter der Commissie gevraagd heeft, of gedaag de het eens is met de considerans van de overeenkomst tussen partijen; dat Mr. Dijkstra namens gedaagde daarop heeft geant woord, dat hij deze considerans beschouwt als een poging tot versiering van een prijzenovereenkomst, die tegen be- drijfsgenoten is gericht; dat hij verder in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde heeft voldaan aan de voorwaarden, die eiseressen haar op 8 Februari hebben gesteld; dat immers de oorspronkelijke overeenkomst tussen gedaagde en Eagle Lion, al is die dan ook formeel niet ontbonden, in de practijk niet wordt uitgevoerd; dat eiseressen een advies van Prof. Mr. G. de Grooth in het geding hebben gebracht, waarin deze als zijn mening geeft, dat gedaagde het contract met Eagle Lion niet behoeft uit te voeren; dat gedaagde daarop niet kan ingaan, aangezien Eagle Lion niet is gedaagd en dat zij zich op dit punt alle rechten voorbehoudt; dat eiseres sen het contract van gedaagde weliswaar als nietig be schouwen, maar desondanks het standpunt innemen, dat on danks de gewijzigde prijzen, die berekend worden, het oude contract wordt uitgevoerd; dat de vordering tot bevestiging van bindende vaststelling, gelijk door eiseressen is geschied, dat gedaagde het onderling contract heeft overtreden, niet voor toewijzing vatbaar is; dat het stellen van deze vordering overigens demonstreert, dat eiseressen afwijken van het ad vies van Prof. De Grooth; dat gedaagde de opvatting van Prof. De Grooth als zouden de gezamenlijke filmfabrikanten op grond van artikel IV van het contract met uitsluiting van de Bondsarbitrage beslissen, of er al dan niet een over treding heeft plaatsgevonden, onhoudbaar acht, omdat in artikel VII van hetzelfde contract is bepaald, dat alle ge schillen door de Bondsarbitrage zullen worden beslecht en daaronder vallen dan ook de geschillen over de vraag, of er al dan niet een overtreding heeft plaats gevonden, te meer waar nadrukkelijk is vermeld* dat ook de geschillen ter zake van de boeteheffing daaronder vallen; dat de vordering om de conform artikel V van het contract verbeurde en te verbeuren boeten aan de Stichting Bio Vacantieoord te betalen, onduidelijk is en niet behoort te worden toegewezen, omdat zij onvoldoende is gesubstantiëerd; dat de vordering van eiseressen in zake het in te stellen accountantsonderzoek overbodig is, aangezien er in de eerste plaats geen sprake is van een nieuwe overeenkomst met Eagle Lion en in de tweede plaats eiseressen een accountantsonderzoek kunnen instellen op grond van artikel IV van het contract; dat wat de door eiseres-Profilti gevorderde schadevergoeding be treft de feiten, die aan deze vordering ten grondslag liggen, in hoofdzaak gelijk zijn aan die in het andere geschil; dat de onderlinge overeenkomst der partijen van jaar tot jaar loopt, zodat reeds om die reden een vordering tot schade vergoeding over een periode van drie jaar onhoudbaar is; dat ook naar de mening van eiseres-Profilti het contract tussen gedaagde en Eagle Lion nietig is, zodat eiseres- Profilti ten hoogste schade kan hebben geleden tot aan het moment, waarop gedaagde de uitvoering van dit contract heeft gestaakt, aangezien het Eagle Lion van dat moment af vrijstond haar opdrachten weer aan eiseres-Profilti te geven, hetgeen zij ook nu nog elke dag zou kunnen doen; dat gedaagde overigens betwist de gegrondheid van de vordering van eiseres-Profilti; dat Mr. J. Martin Muller namens eiseressen hierop ja hoofdzaak heeft geantwoord, dat gedaagde op onoirbarc wijze Eagle Lion als afnemer heeft teruggewonnen; dat gedaagde niet gerechtigd was van de minimumprijzen, die in de onderlinge overeenkomst tussen partijen zijn vastge steld, af te wijken, ook niet bij levering van tweede-kcus- materiaal; dat de door gedaagde geoffeerde prijs voor na synchronisatie-werkzaamheden niet redelijk was; dat eise ressen alles hebben gedaan om gedaagde de gelegenheid te geven haar fout te herstellen; dat ook de nadere becijfering, die gedaagde ter motivering van haar offerte aan eiseressen heeft voorgelegd, geen redelijke prijscalculatie geacht kon worden, dat uit het achterwege blijven van elke poging van gedaagde om met eiseres-Profilti tot een regeling te komen, de kwade trouw van gedaagde blijkt; dat aan de weigering van eiseressen om bij de afkondiging van de algemene prijsverhoging van het onbelichte filmmateriaal haar standpunt ten opzichte van de prijsberekening van twcede-keus-materiaal te wijzigen de overweging ten grond slag lag, dat er van dit materiaal niet voldoende aan de markt is om daarmede rekening te kunnen houden; dat de opvatting van gedaagde betreffende de toewijsbaarheid van de eerste vordering van eiseressen te formalistisch is en niet past in een arbitrale procedure; dat de onderlinge overeen komst in het kader van de bedrijfsorganisatie hachelijk zou zijn, zoals gedaagde beweert, ontkend moet worden, omdat deze overeenkomst slechts ten doel heeft uitwassen te ver mijden; dat de in de overeenkomst voorkomende arbitrage- clausule slechts de mogelijkheid open laat een beroep op de Bondsarbitrage te doen, wanneer een der partijen van mening is, dat door de andere partijen een onredelijke be slissing is genomen; dat een nietigverklaring van het contract tussen gedaagde en Eagle Lion alleen is gevraagd in het belang van gedaagde; dat nu dit contract niet is vernietigd Eagle Lion aan het einde van het jaar terugbetaling van het teveel betaalde kan vorderen, hetgeen, indien die vor dering wordt toegewezen, zou betekenen, dat in feite de leveranties tegen de oorspronkelijke prijs en met schending van de onderlinge overeenkomst tussen ciseressen en ge daagde zijn verricht; dat eiseressen haar eisen zo ruim mo gelijk hebben gesteld ten einde de Commissie de nodige armslag te geven; dat gedaagde te kwader trouw in strijd met de onderlinge overeenkomst heeft gehandeld en dat zij ondanks de haar geboden kansen in gebreke is gebleven de overtredingen te herstellen; dat de heer E. J. Verschueren namens eiseressen in hoofd zaak heeft verklaard, dat partijen bij het aangaan der onder linge overeenkomst besloten hebben het twecde-keus-materiaal niet tegen de inkoopprijs door te berekenen, omdat dit mate riaal in onvoldoende mate leverbaar is; dat er ook wel eens kleine partijen, zogenaamd dump-materiaal, tegen een zeer lage prijs aan de markt waren; dat partijen hebben bepaald, dat deze kleine hoeveelheden geen afwijkende prijsbepaling toelaten; dat het ook thans nog niet mogelijk is belangrijke quanta tweede-keus-materiaal geleverd te krijgen; dat zelfs de grootste inkoper van filmmateriaal in Nederland nimmer meer dan 20 van zijn behoefte in tweede-keus-materiaal heeft kunnen dekken; dat uit vergelijkingen met vooroorlogse gegevens een copiëerprijs van cent per meter als het uiterste minimum moet worden beschouwd; dat gedaagde, toen zij vernam, dat haar aan Eagle Lion berekende prijs voor de werkzaamheden aan het journaal door eiseressen niet redelijk werd geacht, ruimschoots de gelegenheid heeft gehad eiseressen van het tegendeel te overtuigen; dat het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 37