37
voor gedaagde gezien de desbetreffende bepalingen van het
contract zelfs al voldoende zou zijn geweest twee van de
eiseressen van de redelijkheid van haar prijzen te overtuigen,
maar dat zij daarin niet is geslaagd; dat volgens gedaagdes
eerste motivering van haar calculatie gedaagde door het
geven van korting op de prijs van sommige bewerkingen
een prijs zou hebben berekend, die nog lager lag dan de
inkoopprijs van het materiaal, hetgeen niet reëel kan worden
geacht; dat gedaagde de tweede motivering van haar cal
culatie gebaseerd heeft op een gemiddelde lengte van het
dupe negatief van 80 meter, hoewel in haar contract met
Eagle Lion een gemiddelde van 125 meter was bepaald; dat
echter, uitgaande van het contractueel bepaalde gemiddelde
van 125 meter, van de berekende prijs na aftrek van de
overige kosten voor studiohuur slechts per week zou
overblijven, hetgeen circa moet zijn, zodat ook deze
calculatie niet redelijk is te achten; dat de considerans van
de tussen partijen bestaande overeenkomst tot uitdrukking
brengt, dat de Nederlandse filmindustrie qualitatief met het
buitenland moet kunnen blijven wedijveren, dat zulks niet
mogelijk is, indien zoals in het verleden tegen zulke lage
prijzen wordt geleverd, dat de fabrieken niet op peil kun
nen worden gehouden en dat het dus een algemeen bedrijfs
belang is excessief lage prijzen tegen te gaan; dat gedaagde
met het verlenen van reducties op buiten het journaal val
lende leveranties ten opzichte van Eagle Lion niets had kun
nen bereiken, daar deze onderneming dan geen enkele
reden zou hebben gehad om van eiseres-Profilti weg te
gaan;
dat Mr. D. Schuur namens eiseres-Profilti in hoofdzaak
heeft verklaard, dat er volgens artikel IV van de tussen par
tijen bestaande overeenkomst wel degelijk sprake is van een
bindende beslissing; dat echter iedere bindende beslissing
getoetst moet kunnen worden aan de normen van goede
Irouw en redelijkheid en dat hiervoor in casu de Bonds
arbitrage is aangewezen; dat derhalve artikel VII der over
eenkomst geeenszins afbreuk doet aan artikel IV; dat het
niet de taak van eiscressen is aan te tonen, dat de door hen
genomen beslissing redelijk is, maar gedaagde, die de on
redelijkheid van deze beslissing stelt, zal daarvan het bewijs
moeten leveren; dat iedere ondertekenaar der overeenkomst
aan een door een mede-contractant gepleegde contractbreuk
een recht op schadevergoeding kan ontlenen; dat het bedrag
van de vordering van eiseres-Profilti is gebaseerd op een
rapport van het Accountantskantoor Loyens en Volkmaars
d.d. 12 Maart 1951, hetgeen hij aan de Commissie overlegt;
dat de vordering ook bevat een vergoeding voor verlies
aan goodwill; dat eiseres-Profilti aan haar vordering toe
voegt de woorden: of zoveel minder als de Commissie billijk
acht; dat gedaagde haar contract met Eagle Lion niet heeft
ontbonden; dat. eiseres-Profilti door de contractbreuk van
gedaagde een belangrijke cliënt heeft verloren; dat er niet
alleen in de periode van 1 Januari tot 24 Februari, maar
daarna door p'artij-Profilti schade wordt geleden; dat het
feit, dat Eagle Lion na 24 Februari niet naar eiseres-Profilti
is teruggekeerd, bewijst, dat de overeenkomst van gedaagde
met Eagle Lion nog steeds bestaat; dat het gevaar bestaat,
dat gedaagde vrijwillig of gedwongen aan het einde van het
jaar aan Eagle Lion het teveel betaalde restitueert; dat
eiseres-Profilti in dat geval tot het einde van het jaar schade
blijft lijden; dat eiseres-Profilti haar schadevordering wil
beperken tot de reeds verstreken periode, indien gedaagde
niet meer aan Eagle-Lion zou leveren en laatstgenoemde de
gemaakte reserves ten aanzien van de annulering van haar
overeenkomst met gedaagde zou intrekken;
dat de heer C. S. Roem namens eiseres-Profilti in hoofd
zaak heeft verklaard, dat de arbitrage volgens artikel VII
van het tussen partijen bestaande contract niet alleen be
trekking heeft op het onderzoek naar de redelijkheid van de
op grond van artikel IV der overeenkomst genomen beslis
singen, maar ook op geschillen over schadevergoedingen;
dat de Voorzitter hierna de zitting heeft geschorst en de
verdere behandeling der beide geschillen heeft bepaald op
Woensdag, 28 Maart 1951 op het Bondsbureau te Am
sterdam;
dat aldaar op het bepaalde tijdstip verschenen zijn de
heren E, J. Verschueren, directeur van eiseres-Multifilm, en
Mr. Martin Muller, raadsman van eiseressen, C. S. Roem en
Mr. D. Schuur, respectievelijk directeur en raadsman vaa
eiseres-Profilti en W. Mullens en Mr. R. H. Dijkstra, respec
tievelijk bedrijfsleider en raadsman van gedaagde;
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat reeds gebleken is, dat partijen het over de
feitelijke gang van zaken vrijwel eens zijn; dat wel een
meningsverschil bestaat over de vraag, welke betekenis moet
worden toegekend aan artikel IV van de onderlinge over
eenkomst; dat gedaagde de vergadering van filmfabrikanten
als bedoeld in artikel IV ziet als een soort sluis, die alle
geschillen moeten passeren, voordat zij bij de Bondsarbi
trage aanhangig kunnen worden gemaakt; dat de raadsman
van eiseressen daarentegen de arbitrage ziet als een soort
hoger beroepsinstantie; dat de raadsman van eiseres-Profilti
daarentegen het standpunt heeft ingenomen, dat de uitspraak
van de vergadering van filmfabrikanten ter zake van over
tredingen van de onderlinge overeenkomst bindend is, tenzij
het besluit niet te goeder trouw is genomen; dat deze op
vatting echter in strijd is met het bepaalde in artikel VII
der overeenkomst, welk artikel praevaleert; dat het overi
gens ook zeer ongebruikelijk is, dat iemand zich bij contract
onderwerpt aan een bindende uitspraak van zijn mede-con
tractanten ter zake van overtredingen van het contract en
dat zulks in ieder geval dan onomstotelijk uit het contract
zou moeten blijken, hetgeen in het onderhavige geval niet
zo is; dat, indien het juist zou zijn, dat het op grond van
de onderlinge overeenkomst aan gedaagde verboden zou
zijn het goedkopere filmmateriaal tegen de inkoopprijs door
te berekenen, de onderlinge overeenkomst het karakter van
een opzetcontract zou krijgen, hetgeen onzedelijk is; dat,
indien de considerans van de overeenkomst ernstig moet
worden genomen, namelijk dat het de enige opzet van de
contractanten is geweest uitwassen te vermijden, de tegen
partij aan gedaagde niet kan verwijten, dat zij de overeen
gekomen copiëerprijs van cent per meter en de in
koopsprijs van het materiaal zonder verhoging aan Eagle
Lion in rekening heeft gebracht; dat het te allen tijde con
troleerbaar is, of terecht of ten onrechte tweede-keus-mate
riaal in rekening wordt gebracht en dat de boeken van ge
daagde voor dit doel steeds ter inzage liggen; dat gedaagde
een zodanige omzet van materiaal heeft, dat 20 daarvan
voldoende zou zijn voor de volledige verzorging van het
Eagle Lion journaal; dat het ook mogelijk is, dat filmver
huurders eigen onbelicht filmmateriaal hebben ingeslagen
en aan filmfabrikanten opdracht geven om copieën met dit
materiaal te maken, in welk geval uiteraard een copiëer
prijs van cent per meter wordt berekend, waaruit volgt,
dat gedaagde ten opzichte van Eagle Lion bij de berekening
van het tweede-keus-materiaal correct heeft gehandeld; dat,
wat de prijs van de nasynchronisatie betreft, gedaagde een
voorsprong heeft op eiseres-Profilti, omdat laatstgenoemde
voor het gebruiken van haar geluidsfilm-installatie royalties
moet betalen en gedaagde niet; dat zich verder voordoet de
vraag, in hoeverre ook de efficiency bij het nasynchronisa-
tiewerk een rol speelt, en dat ook daardoor steeds een prijs
verschil mogelijk is; dat eiseressen, toen zij aanmerking
maakten op de door gedaagde berekende prijs van
verplicht waren geweest mede te delen welke prijs zij wel
redelijk achtten; dat de goede trouw van gedaagde duidelijk
blijkt uit het feit, dat zij de journaalprijzen niet heeft vast
gesteld in combinatie met haar prijzen voor het bewerken
van hoofdfilms; dat gedaagde niet behoeft te vrezen, dat,
indien zij aan Eagle Lion een (geoorloofde) reductie op de
bewerkingsprijs voor de hoofdfilms zou toestaan, ten einde
daardoor de journaalopdracht voor dezelfde prijs als eiseres-
Profilti had berekend te verkrijgen, dat haar de journaals