42 Bioscoop-Bond is en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen donateurs (trices) en leden van de Bond met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak t-1 doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederland sche Bioscoop-bond; dat door gedaagde is gesteld, dat op het gevorderde be drag ad een bedrag van ca. ƒ50,in mindering zou moeten worden gebracht, maar dat zij in gebreke is gebleven de juistheid van deze aftrekpost te bewijzen; dat de aanspraken van gedaagde tot verrekening van het geen naar haar mening in 1948 te veel zou zijn betaald niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat door het betalen van de maandprijs van in 194S, is komen vast te staan, dat zij destijds met deze prijs accoord is gegaan; dat het gevorderde bedrag overigens niet is aangevochten, zodat gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling daar van, alsmede tot betaling van de arbitragekosten, die zijn bepaald op 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID; VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisere-: te betalen een bedrag van alsmede tot betaling van de geschilkosten, bedragende ƒ50, (aan het Secretariaat van de Commissie van Geschillen). Aldus gewezen te Amsterdam op 21 Maart 1951. In zake: Mevrouw E. M. EICHWALD-KALLWEIT. exploitante van het City Theater, Eerste Hogeweg 27, Zeist, eiseres, contra R. A. VAN MOLIRIK, eigenaar van het filmverhuurkan toor Melior Films, gevestigd te 's-Gravenhage, kantcorhouden- de aldaar aan de Stationsweg 76, gedaagde, en R. UGES Jr„ exploitant van het Luxor Theater te Leiden, wonende te Rijswijk (Z.H.) en kantoorhoudende te 's-Gravenhage aan de Spuistraat 19, gedaagde in vrijwaring. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Ne derlandsche Bioscoop-Rond, enz. enz.; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 1 Maart 1951 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request af schrift aan dit vonnis is gehecht en dat wordt beschouwd als hier te zijn ingelast; dat gedaagde bij schrijven d.d. 7 Maart 1951 heeft verzocht de directie van het Luxor Theater te Leiden in vrijwaring op te roepen; dat de Commissie partijen, alsmede gedaagde in vrijwaring, tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woens dag 21 Maart 1951 op het Bondsbureau te Amsterdam; dat aldaar zijn verschenen eiseres en gedaagde persoonlijk, alsmede de heer A. M. van Gils, bedrijfsleider van gedaagde in vrijwaring; dai eiseres in hoofdzaak heeft verklaard, dat zij tengevolge van het niet tijdig ontvangen van de film „Liebe '47 de matineevoorstelling van Vrijdag 2 Februari 1951 heeft moeten laten vervallen en aan de bezoekers hun geld moest terug betalen; dat zij des avonds te circa 6.45 uur in het bezit qekomen van een door de verzekeringmaatschappü afgekeurde copie dezer film, welke zij, hoewel eigenlijk ondraaibaar, noodgedwongen heeft vertoond; dat als gevolg van de toe stand" waarin deze copie verkeerde, enige bezoekers tijdens de voorstelling zijn weggelopen; dat het geheel begrijpelijker wijs een slechte mondreclame ten gevolge heeft gehad, het geen tot uitdrukking is gekomen in de weekrecette, die be langrijk lager was dan normaal; dat zij de door haar geleden schade heeft geraamd op dat de heer A. M. van Gils namens gedaagde in vrijwaring in hoofdzaak heeft verklaard, dat niet wordt betwist, dat als gevolg van een abuis zijnerzijds de film Liebe '47" niet tijdig in het bezit van eiseres is gekomen, maar dat het bedrag der gevorderde schadevergoeding te hoog wordt geacht; dat hij zich bereid heeft verklaard ter vergoeding van de geleden schade te betalen, hetgeen echter door eiseres niet is geaccepteerd; OVERWEGENDE: dat eiseres. gedaagde, alsook gedaagde in vrijwaring lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en.artikel 1 van het Arbitrage-Bondsrec'.ement van de Nederlandsche Bioscoop- Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder- landscha Bioscoop-Bond; dat door gedaagde in vrijwaring is toegegeven, dat als gevolg van een abuis zijnerzijds eiseres niet tijdig in het bezit is gekomen van een copie van de film Liebe '47" waardoor zij schade heeft geleden; dat hieruit volgt, dat gedaagde te dezer zake generlei schuld treft, zodat bij terecht heeft gevorderd, dat gedaagde in vrij waring hem vrijwaart voor de gevolgen van eiseresses aan spraken; dat de Commissie heeft vastgesteld, dat de gemiddelde weekomzet van het City Theater te Zeist bereikt over het tijdvak zich uitstrekkende van vier weken voor tot de vijfde week na de speelweek van 29 Februari, waarin de film Liebe '47" heeft gelopen, circa bedroeg; dat echter in deze periode ook de film „Zo begint het leven" is vertoond, met welke film in diverse plaatsen uit zonderlijk hoge recettes zijn bereikt, hetqeen het gewenst maakt deze film bij het vaststellen van een normaal week- gemiddelde buiten beschouwing te laten; dat zonder de film „Zo begint het leven" de gemiddelde weekrecette over voormelde periode circa netto heeft bedragen; dat de film „Liebe '47" in de speelweek van 29 Februari circa heeft opgebracht, wat een verschil van betekent; dat hiervan moet worden afgetrokken de filmhuur, die over dit bedrag verschuldigd zou zijn en dat eraan zouden kunnen worden toegevoegd de kosten, die eiseres ter beper king van haar schade heeft moeten maken: dat, gezien vorenstaande cijfers, de schadevordering van eiseres ad niet onredelijk kan worden geacht en der halve behoort te worden toegewezen; dat gedaagde in vrijwaring dientengevolge moet worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag ad alsmede tot betaling van de geschilkosten, welke zijn bepaald op ƒ50.--: RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT gedaagde in vrijwaring om tegen be hoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een be drag van alsmede tot betaling van de geschilkosten, bedragende 50,—, aan het Secretariaat van de Commissie van Geschillen. Aldus gewezen te Amsterdam op 21 Maart 1951.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 43