De vergadering heeft bovendien in een „h and-
vest voor de filmproductie" de funda
mentele beginselen neergelegd, waaraan de pro
ducenten van de gehele wereld gebonden zijn.
In dit handvest, dat uitgaat van de overwe
ging dat de film een ondeelbare eenheid op zich
zelf is, die met geen ander werk vergeleken kan
worden, zijn voor de eerste keer in de geschie
denis- van de film de persoonlijkheid en de verant
woordelijkheid van de producent ten opzichte van
het cinematografische werk vastgesteld.
Vervolgens heeft de algemene vergadering, met
de vertegenwoordigers van de Unesco, de heren
Hepp en Mac Lean, besproken welke actie de
Federatie in de loop van het jaar zal moeten
voeren met betrekking tot het probleem van de
auteursrechten, ook in het kader van de
Universele Conventie, die de van kracht
zijnde Conventies van Bern en Washington zal
aanvullen. Enige van de overige problemen welke
ter tafel kwamen betroffen de televisie, de
onontvlambare film en de jeugdfilm.
De algemene vergadering heeft op deze wijze
een uitgebreid werkschema ontworpen en vast
gesteld, welks uitvoering aan de Federatie zelf
een functie op het eerste plan in het internationale
kader zal verzekeren, en weerklank zal vinden in
de gehele maatschappij, in de gemeenschappelijke
poging van de volkeren om het ideaal van een
harmonische wereld te verwezenlijken.
FILM EN JEUGD
De Wetenschappelijke Advies-Commissie van
het Instituut Film en Jeugd heeft dezer dagen te
Amsterdam de stand van de door haar voorbe
reide onderzoekingen behandeld.
Het Instituut heeft kortgeleden enige opdrach
ten kunnen verstrekken. In de eerste plaats aan
vaardde Prof. Dr Sj. Groenman, Hoogleraar te
Utrecht, de opdracht om onder zijn leiding door
het „Instituut voor Sociaal Onderzoek van het
Nederlandse Volk" de sociologische onderzoekin
gen te doen verrichten.
Thans zijn de gegevens over het bioscoopbe
zoek van duizenden jongeren uit uiteenlopende
soorten van gemeenten, landstreek, milieu, ge
zindheid en leeftijd verkregen. Frequentie, tijd
stip, jaargetij en omstandigheden (als plaats, ge
zelschap) van filmbezoek door jongeren zullen
hieruit geput worden. Verder kan de voorkeur
voor vertoo.nde films worden nagegaan. De ver
kregen gegevens bevatten voorts aanwijzingen
omtrent de herinnering aan delen van bezochte
films, alsmede omtrent de wijze waarop de keuze
ervan tot stand komt. Vervolgens zal kunnen
worden vastgesteld de verhouding tussen bezoch
te films en de lectuur der jongeren, de manier
waarop het bioscoopbezoek wordt bekostigd en
in hoever instemming van ouders aanwezig is.
Tenslotte zullen uit de voorkeur voor andere
vormen van vrije-tijd-besteding en door de jeugd
geuite wensen ten aanzien van te verfilmen boe
ken en onderwerpen conclusies kunnen worden
getrokken. Besloten is geen deel-resultaten te pu
bliceren, doch de verwerking van het geheele,
zeer omvangrijke en gevarieerde materiaal af te
wachten.
Een andere opdracht werd aanvaard door Prof.
Dr T. T. ten Have, die met een aantal studenten
een deel van de geprojecteerde sociaal- en indi
vidueel-psychologische onderzoekingen naar de
reacties van jeugdigen op films, op zich heeft
genomen.
Dit onderzoek heeft zich tot dusver bezig ge
houden met aan de hand van de vertoning van
een drietal uiteenlopende films voor gedifferen
tieerde, kleine gezelschappen van Middelbare
Scholieren een beeld te verkrijgen. Onder anderen
werden daartoe mondelinge contacten met de
ouders opgenomen, individuele interviews afge
nomen, enquête-formulieren ingevuld, de reacties
op de vertoonde films vastgelegd. Aan de verwer
king van dit materiaal is thans begonnen. Tege
lijkertijd wordt met groepen van niet-schoolgaan-
de jongeren deze bewerking op dezelfde wijze
ondernomen. Verwacht wordt, dat deze eerste
diepgaande research zowel voo.r wetenschappe
lijke werkers als voor anderszins bij de opvoeding
betrokkenen belangrijke aanwijzigingen zal op
leveren inzake de invloed van films op jongeren.
Het Instituut Film en Jeugd zal binnenkort de
opdracht verlenen tot het uitvoeren van het an
dere deel van het door zijn Wetenschappelijke
Advies-Commissie uitgewerkte plan voor een
psychologisch-paedagogisch onderzoek. Dit deel
zal zich bezighouden met de diepergaande inwer
king van films op kinderen, wier individuele dis
positie vooraf bekend is. Daardoor zal men, naar
aangenomen wordt, inwerkingen van bepaalde
films op bepaalde personen nauwkeuriger kunnen
vaststellen. Dit zou bijvoorbeeld een licht kunnen
werpen op de vraag hoe een gepraedisponeerd
persoon op bepaalde films reageert, respectievelijk
daarvan invloed ondergaat.
Het voorzitterschap van de Wetenschappelijke
Advies-Commissie van het Instituut, enkele jaren
bekleed door Prof. Dr J. Koekebakker, werd over
genomen door Dr J. L. Peters. Voorts hebben
daarin zitting:
Prof. Dr Sj. Groenman, Prof. Dr T. T. ten
Have, Prof. Dr F. van Heek, Prof. Dr A. Olden-
dorff, de Heer D. van Staveren, Prof. Dr H. W.
F. Stellwag, Dr N. H. C. Tibout, met Mej. Mr
L. H. Gallois, secr. van het Instituut Film en
Jeugd, v. d. Spiegelstraat 5, Den Haag, als secre
taris.
10