Frankrijk Gedurende de periode van 18 Juli 1949 tot 1' Juli 1951 werden getest: 1418 speelfilms 93 korte speelfilms 758 documentaires 475 reclamefilms 158 voorfilms 104 smalfilms totaal 3006 films. Gedurende deze twee jaren werden 538 Duitse speelfilms aan de markt gebracht tegen 880 bui tenlandse films, naar het land van oorsprong te verdelen als volgt: U.S.A. Frankrijk Engeland 114 101 Oostenrijk Italië 89 58 Zweden Hongarije Zwitserland 14 12 Argentinië Denemarken 9 8 Finland Spanje U.S.S.R. 4 3 Mexico Tsjecho-Slowakije Nederland Noorwegen Brazilië Zctelcapiciteit en bioscoopbezoek Blijkens onlangs gepubliceerde statistische ge gevens betreffende de zitplaatsencapaciteit van en het bezoek aan de bioscopen in de 127 grootste Westduitse steden in 1950 heeft het bioscoopbe zoek zich weer enigszins hersteld na de terugloop in 1949. Gedurende 1950 steeg het aantal bezoeken met een gemiddelde van 18,9 In Baden was de toename vergeleken bij 1949 het grootst namelijk 35,8%, in het Rijnland en de Paltz 29,2 7c in Westfalen 23,6 tegen een stijging van slechts 5,6 °/c in Bremen en 10,1 °/c in Hamburg. Per 1000 inwoners zijn op het ogenblik in West-Duitsland 38,4 zitplaatsen beschikbaar, in Baden 46,7 en in Rijnland en de Paltz 45,9. In Sleeswijk-Holstein is dit verhoudingscijfer het laagst namelijk 23,6. Ofschoon het zitplaatsenaantal gestadig geste gen is, heeft het bezoekcijfer van 1950 het peil van 1948 nog steeds niet bereikt. De ontwikkeling van de laatste drie jaren blijkt duidelijk uit onder staande cijfers. Jaar 1948 1949 1950 Zitplaatsen per 1000 inw. 21,6 34,5 38,4 Bioscoopbezoek per bevolkings hoofd 14,8 12,3 14,3 Materiaalvoorziening West-Duitsland is bezig zich „selfsupporting" te maken op het gebied van de levering van onbelicht materiaal. Tot voor kort (sedert 1945) moest de „drager" van de film uit België worden ingevoerd om in Duitsland van een emulsielaag te worden voorzien. Deze drager wordt thans in Duitsland zelf vervaardigd en wel uitsluitend uit zogenaamd onontvlambaar materiaal (sa- fety-film). Aangezien alle grondstoffen voor de vervaardi ging van dit materiaal uit het eigen land betrok ken worden, betekent dit een aanzienlijke bespa ring aan deviezen. Ongeveer 90 van de totale behoefte wordt thans door eigen productie gedekt. Balans van het filmbedrijf over 1950 De kosten van de totale productie van de 106 in 1950 vervaardigde hoofdfilms beliepen frs. 4.760.000.000, dat is gemiddeld frs. 45.000.000 per hoofdfilm. De index voor de filmproductie was 1480 op basis van de gemiddelde productiekosten per film in 1938, terwijl het algemene indexcijfer van de groothandelsprijzen 2.304 aanwees. Een vierde deel van het aldus geïnvesteerde kapitaal is afkomstig uit het zogenaamde Hulp fonds, dat beheerd wordt door een bestuur, waar in bedrijf en regering gelijkelijk vertegenwoordigd zijn. Dit fonds verkrijgt zijn inkomsten in hoofd zaak uit een belastingvrije toeslag op het bioscoop kaartje. Het dient echter niet alleen ter onder steuning van de productie van lange films, korte films en journaals alsmede de verhuur daarvan in het buitenland, maar ook tot het op peil brengen van de inrichting van 35 mm. theaters. Er werden in 1950 in totaal 315 korte films geproduceerd tegen een kostprijs van ongeveer frs. 500.000.000 met een gemiddelde van frs. 1.500.000 per film. Uit het Hulpfonds werd voor de productie van korte films in de jaren 1949 en 1950 een bedrag van frs. 77.403.059 verstrekt. Ondanks deze hulpverlening is de finan ciering verre van stabiel. Vele films brengen hun productiekosten niet op, ofschoon de regering de filmvervaardiging aan een strenge controle onder werpt. Een werkvergunning als producent wordt pas verstrekt indien men aan kan tonen dat men op vijf jaar ondervinding in de filmindustrie 19 441 15 5 2 2 1 1 1

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 20