op gewezen, dat er gedurende de laatste twintig jaar een toestand is ontstaan, welke men bij de inwerkingtreding van de Auteurswet in 1911, toen de geluidsfilm nog niet bestond, niet heeft kunnen voorzien. De filmproducenten ondervin den grote moeilijkheden doordat de muziekau- teursrechtbureaux met min of meer succes trach ten te verhinderen, dat de bij hen aangesloten componisten aan producenten de uitvoeringsrech- ten overdragen van de muziek, welke zij de pro ducenten toestaan tegen een aanzienlijke vergoe ding in films op te nemen, en zelfs van de muziek, welke de componisten in opdracht van de produ centen speciaal voor de film geschreven hebben en die uitsluitend daaraan haar inspiratie ont leent. De Britse producenten achten deze toestand onhoudbaar en wensen dat de componisten vrij zullen zijn de uitvoeringsrechten der aldus ge componeerde filmmuziek aan hen over te dragen en ook die van muziek, welke weliswaar niet spe ciaal voor de film werd gecomponeerd, maar met toestemming van de componisten in de film wordt opgenomen, ten einde de vrije vertoning van de film mogelijk te maken. In het door de beide producentenorganisaties aan de auteursrechtcommissie overhandigde me morandum worden inzonderheid bezwaren naar voren gebracht tegen enige voorgestelde wijzi gingen van de Auteurswet, welke tot strekking zouden hebben, dat de medeauteurs van een film, zelfs na overdracht van hun auteursrecht, het recht zouden hebben zich te verzetten tegen elke wijziging van hun bijdrage in de film. De produ centen wijzen er op, dat de rechten van de auteur beschermd worden door de wet en dat overeen gekomen wijzigingen behoorlijk kunnen worden vastgelegd in het contract tussen producent en mede-auteur. Interventie door middel van de wet bij de bewerking van een werk voor de film zou een ernstige belemmering van de creatieve arbeid van de producent betekenen. Het memorandum besluit met de volgende voor stellen: Ie. dat de geluidsfilm zal worden erkend als een oorspronkelijk werk, waarop een auteursrecht zal berusten voor de tijd van 50 jaar; 2e. dat een einde zal worden gemaakt aan de practijk van de Performing Right Society Ltd., waarbij deze van haar leden eist, dat aan haar de uitvoeringsrechten worden over gedragen van alle werken, waarvan die le den componist, auteur en/of uitgever zijn, ten gevolge van welke practijk deze leden bij voorbaat de gelegenheid wordt ontnomen om de uitvoeringsrechten van de voor de geluids band van de film vervaardigde muziek aan de filmproducent over te dragen; 3e. dat de Auteurswet 1911 zal worden herzien met dien verstande, dat, indien de eigenaar van een werk, waarop auteursrecht bestaat, het recht verleent een geluidsfilm te maken door middel waarvan dit werk of een deel daarvan op mechanische wijze kan worden uitgevoerd, in de onderwerpelijke vergunning moet zijn inbegrepen het recht om dat werk in het openbaar door middel van een zoda nig gemaakte film uit te voeren. Marktoverzicht Gedurende het jaar dat verliep van 1 April 1950 tot 31 Maart 1951 heeft het Britse Ministerie van Handel 76 nieuwe Britse hoofdfilms van meer dan 1950 m. lengte geregistreerd, hetgeen 5 min der is dan in het voorafgaande jaar. Het aantal buitenlandse hoofdfilms van dezelfde lengte steeg van 283 tot 300. Er werden 49 Britse hoofdfilms van meer dan D D 21 llllllltlllllllilltl|l|ltlllll!lll(lll)ll)MlftMUiritllJI!llMHllllllltl!lll[lltlllllllllllllllll!llllt1lilillM(l»MIUKimitlltlltl!(iltlltmilllllllHtU!l „We kunnen niet aan de indruk ontkomen dat de film al te veel als een zondebok is behandeld, hoe- zeer wij ook haar tekortkomingen als middel tot kunst j 1 en opvoeding betreuren. Gezonde denkbeelden ge- tuigen van het feit, dat de film een grote invloed heeft op kinderen. Films, die over misdaad handelen, laten j af en toe zien dat men gemakkelijk kan leven zonder 1 arbeid op wettige wijze te verrichten, dal misdaad 1 opwindend, is, zelfs al wint men er op den duur niets 1 mee. Anderzijds schilderen films eveneens veel van j wat men conventioneel goed en mooi noemt. Zij ver- halen van heldenmoed, dapperheid, deugd en andere alledaagse maar door de gemeenschap aanvaarde deugden. Alle films zijn gericht op het weergeven van 1 ervaringen van mensen, waaraan de doorsneemens I gaarne deel zou hebben, maar welke hij voor het overgrote deel, om de een of andere reden, nooit kan hopen te beleven. Met andere woorden, maken 1 de films, zoals sportgebeurtenissen, het de doorsnee- mens mogelijk aan vele begeerde verrichtingen op indirecte wijze deel te nemen. Dat is een van de 1 grootste bijdragen van de film. En zij moet het leven afschilderen zoals het is of zoals wij het graag zou- den zien; beide zijn onontbeerlijk in een eentonig B bestaan. Wij moeten de film in het raam van onze cultuur S I accepteren. Zij is alleen maar een onderdeel van het r proces der omstandigheden en moet beschouwd wor- den als slechts één enkele medewerkende factor in de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het indi- vidu. Wij moeten wat de delinquenten zeggen j 1 over de invloed van de film op hun gedrag met het spreekwoordelijke korreltje zout nemen. Degenen, die j psychopathisch zijn, van nature week, geen aanpas- singsvermogen hebben, zullen waarschijnlijk ongunstig j beïnvloed worden door bepaalde scènes in de beste j films. (H. E. Barnes, socioloog en crimino- loog, en N. K. T e e t e r s, socioloog, aan de Temple University: New horizons in j criminology; the American crime pro- blem. New-York, Prentice-Hall, 1946, p. 233-234). n.miiWHittimiummmimitmmiiimHiiiiHiHimmm

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 22