Ylieuwe perspectieven
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van
het wetsontwerp houdende voorzieningen
ten aanzien van de financiële verhouding
tussen het Rijk en ds Gemeenten is met de
opheffing van de kortingsregeling een be
sluit gevallen, dat ook voor ons bedrijf in de naaste
toekomst van betekenis kan zijn.
De Wet Noodvoorziening Gemeentefinanciën
van 15 Juli 1948, welke met het jaar 1950 ten einde
liep, bepaalde in artikel 6, dat voor elke gemeente
voor elk van de jaren 1948, 1949 en 1950 afzonder
lijk de totale opbrengst moest worden vastgesteld
van een aantal belastingen bij de in die gemeente
geldende tarieven. Hieronder viel ook de belasting
op toneelvertoningen en ..andere vermakelijk
heden". Voor elke gemeente moest vervolgens voor
elk der genoemde jaren worden berekend welke op
brengst vermoedelijk verkregen zou zijn, indien
bedoelde belastingen geheven zouden zijn volgens
bij algemene maatregel van bestuur aan te geven
tarieven. Indien nu bij een gemeente de werkelijke
opbrengst lager was dan die volgens de bedoelde
berekening, werd het verschil tussen beide op
brengsten uitgedrukt in een percentage van de
laatste. Met uitzondering van de zogenaamde jaar
wedde-uitkering werden dan voor deze gemeente
alle uitkeringen uit het gemeentefonds gekort met
de helft van dit percentage. Ter uitvoering van
deze bepaling zouden bij algemene maatregel van
bestuur voorschriften worden gegeven.
Vijf maanden nadat de wet was uitgevaardigd
verscheen dit Koninklijk Besluit (no. I 560),
waarbij onder artikel 24 werd bepaald, dat de op
brengst van de belasting op toneelvertoningen en
„andere vermakelijkheden" zou moeten worden be
rekend naar een percentage van 35 voor bioscoop
voorstellingen en van 20 voor „andere vermakelijk
heden".
Het Koninklijk Besluit week hiermede in belang
rijke mate af van het advies, dat de Minister van
Binnenlandse Zaken bij circulaire van 17 Januari
1948 aan de gemeenten had gegeven en waarbij
voor tal van vermakelijkheden een hogere belasting
dan 35 was voorzien, voor andere vermakelijk
heden een belasting gelijkstaande met die voor bio
scoopvoorstellingen en voor sommige vormen van
amusement, zoals concerten, toneelvoorstellingen
en dergelijke, 20 welke heffingspercentages des
tijds bij de conferenties die hierover hebben plaats
gehad van regeringswege ook waren medegedeeld.
Aan het heffen van de genoemde tarieven had
men te voldoen, wilde men een korting ontgaan.
Weliswaar hebben de gemeentebesturen zich over
deze stok achter de deur beklaagd, doch zij han
teerden hem gaarne bij de discriminerende heffing
op bioscoopvoorstellingen en verklaarden dan met
deze dreiging in de rug te moeten verhogen, respec
tievelijk niet tot verlaging te kunnen overgaan.
Gelukkig maakten tal van gemeenten bij de vele
acties, welke sedertdien dooi: de bedrijfsorganisatie
of door de ondernemingen individueel zijn onder
nomen, gebruik van de mogelijkheid om in bijzon
dere gevallen de opbrengsten van de belasting-
groep waaronder ook de vermakelijkheidsbelasting
op bioscoopvoorstellingen viel door de Minister
te doen vaststellen op een lager bedrag dan waarin
door de vastgestelde tarieven was voorzien. Op
deze wijze is het mogelijk geworden, dat in de af
gelopen drie jaren niet minder dan 133 kleinere
gemeenten de belasting aanzienlijk hebben ver
laagd. Dat de kortingsclausule in de practijk niet
zoveel te betekenen had als de gemeentebesturen
deden voorkomen, zoals wij ook herhaaldelijk in
gedachtenwisselingen met gemeentebesturen heb
ben betoogd, is bij de jongste behandeling in de
Kamer wel gebleken. Over 1949 werd voor onge
veer 15 der gemeenten een korting toegepast en
wel tot gemiddeld 3j/2 van haar daarvoor in
aanmerking komende uitkeringen uit het ge
meentefonds.
In het wetsontwerp, dat thans in de Tweede
Ka-mer is behandeld, stelde de Minister van Finan-