31 wel niemand zal betwisten, dat men een contract met alge mene stemmen wel kan veranderen; dat de Hoge Raad tot dusver de opvatting heeft gehuldigd, dat een reglement een overeenkomst is tussen de oprichters, waartoe alle leden naderhand toetreden en zich daardoor ook jegens elkaar verbinden; dat dit beeld onzuiver is, omdat het recht van de meerderheid in de vereniging hierin niet tot zijn recht komt; dat ook bij gebruik van deze constructie vaststaat, dat het toetreden van gedaagde tot de Nederlandsche Bioscoop- Bond ook bepaalde verplichtingen tegenover eiseres met zich bracht en de oorspronkelijke arbitrage-overeenkomst tussen partijen aldus kon wijzigen; dat Mr. C. H, Lind namens gedaagde hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat hij het in grote lijnen met de dooi Mr. Leonie ontwikkelde theorie over de statuten ener vereni ging eens is; dat hij echter betwist, dat de toetreding tot een vereniging en de daaraan verbonden onderwerping aan de statuten vroeger aangegane overeenkomsten ter zijde kan stellen; dat het laatste gedeelte van artikel 1 van het Bonds arbitrage-Reglement bepaalde geschillen aan de bevoegdheid van de Commissie van Geschillen onttrekt en wel de ge schillen, die volgens enig Bonds- of bedrijfsreglement vallen onder de rechtsbevoegdheid van enig bij dusdanig reglement aangewezen college; dat deze uitsluiting ook betrekking heeft op geschillen, waaromtrent partijen vooraf particuliere arbi trage zijn overeengekomen; dat partijen gebonden zijn aan de arbitrage zoals die in hun overeenkomst is omschreven en dat deze binding slechts zou kunnen worden opgeheven door een nieuwe overeenkomst tussen partijen; dat gedaagde principieel geen strijd voert tegen de Bondsarbitrage, maar dat het zijn goed recht is om in een overeenkomst te be dingen, dat hij zelf een der arbiters zal aanwijzen, zoals dat in zijn overeenkomst met eiseres is vastgesteld; dat weliswaar gedaagde bij zijn toetreding tot het donateurschap een ver klaring heeft ondertekend, waarbij hij zich verbindt alle geschillen tussen hem en leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond aan Bondsarbitrage te onderwerpen, maar dat dit niet vermag wijziging te brengen in de reeds eerder tussen hem en eiseres gesloten overeenkomst; OVERWEGENDE: dat volgens artikel 32 der Statuten van de Nederlandsche Bioscoop-Bond bij reglement zal worden bepaald, dat en op welke wijze met uitsluiting van de burgerlijke rechter aan arbitrage door een oneven aantal onpartijdige scheidslieden zullen onderworpen zijn geschillen onder meer tussen leden en donateurs(trices) van de Bond; dat volgens artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglemeut met uitsluiting van de burgerlijke rechter aan de Bondsarbi trage zijn onderworpen alle geschillen onder meer tussen leden en donateurs (trices) van de Bond. zodra zulk een geschil door een der daarbij betrokken partijen bij de Com missie van Geschillen wordt aanhangig gemaakt, daarin nog niet een in kracht van gewijsde gegane beslissing is gegeven door de gewone rechter en het geschil niet volgens enig Bonds- of bedrijfsreglement valt onder de rechtsbevoegdheid van enig bij dusdanig reglement aangewezen college; dat vooropgesteld moet worden, dat door het toetreden van gedaagde als donateur tot de Nederlandsche Bioscoop-Bond tussen gedaagde en alle leden van de Nederlandsche Bio scoop-Bond en dus ook tussen gedaagde en eiseres een over eenkomst is ontstaan behelzende dat alle geschillen tussen gedaagde enerzijds en leden van de Bond anderzijds met uit sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, hetgeen volgt uit artikel 32 der Statuten van de Bond en uit artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement, dat op het voormelde artikel der Statuten steunt; dat voorts gedaagde bij zijn aanmelding tot het donateur schap een schriftelijke verklaring heeft ondertekend, waarbij hij zich voor de behandeling van alle geschillen tussen hem en leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft onder worpen aan de Bondsarbitrage zoals die is geregeld in het Arbitrage-Bondsreglement; dat gedaagde weliswaar beweert, dat hij bij zijn toetreding de bedoeling heeft gehad de oude arbitrageregeling tussen hem en eiseres te doen vervallen, maar dat de bedoeling van gedaagde allereerst moet worden afgelezen uit de door hem aangegane overeenkomst, waarvan de inhoud wordt bepaald door de statuten en reglementen van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, alsmede van de door hem bij zijn toetreding ondertekende verklaring; dat partij-Teders aan eiseres niet heeft bericht, dat hij de particuliere arbitrage als vermeld in het huurcontract tussen partijen wilde handhaven en dat eiseres dit eerst heeft ver nomen nu zij zich tot de Commissie van Geschillen heeft gewend; dat het beroep van gedaagde, dat neerkomt op een hei melijk voorbehoud, waaraan geen enkele waarde kan worden toegekend, dan ook niet opgaat; dat het toetreden van gedaagde tot de Nederlandsche Bio scoop-Bond perfect is geweest en dat eiseres ook voor wat de arbitrale procedure betreft daarop moet afgaan; dat door het toetreden van gedaagde tot de Nederlandsche Bioscoop-Bond tussen partijen een overeenkomst is ontstaan, die op het stuk van arbitrage de oude overeenkomst ter zijde stelt en dat partijen zich derhalve voor de beslechting van het bodemgeschil moeten wenden tot de Commissie van Geschillen; dat gedaagde er zich weliswaar op beroept, dat de huur overeenkomst één en ondeelbaar is en later slechts door een op dat doel gerichte overeenkomst kan worden gewijzigd, maar dat de situatie, waarin partijen na gedaagdes toetreden tot de Bond zijn gekomen, niet anders kan worden aangeduid dan zulk een nadere op dat doel gerichte overeenkomst; dat gedaagde voorts het arbitraal beding uit de huurover eenkomst beschouwt als een verkregen recht, maar dat ge daagde zelf het initiatief heeft genomen om de rechtsver houding tussen partijen te wijzigen en dus zelf heeft mee gewerkt om zijn oorspronkelijk recht te vervangen door een ander recht, namelijk om zijn geschillen aan de Commissie van Geschillen voor te leggen; dat gedaagde nog heeft aangevoerd, dat de Nederlandsche Bioscoop-Bond door hem als donateur te aanvaarden geen wijziging in zijn rechten kon brengen, maar dat dit niet ter zake dienende is, daar gedaagde zelf zijn rechten heeft ge wijzigd en de Bond in deze zaak overigens geen partij is; dat gedaagde de bevoegdheid van de Bondsarbitrage ook heeft getracht aan te tasten met het argument, dat de statuten en het Arbitrage-Reglement spreken van uitsluiting van de burgerlijke rechter en niet van de door partijen zelf gekozen rechter; dat de Statuten en het Arbitrage-Reglement er van uit gaan, dat lid of donateur worden in zich sluit het kiezen van een bepaalde gekozen rechter, namelijk de Commissie van Geschillen; dat de Bond de door partijen gekozen rechters niet tegelijk met de burgerlijke rechters heeft uitgesloten, vindt niet zijn oorzaak in het argument van gedaagde, dat zulks onver bindend zou zijn, maar alleen omdat zulks volkomen over bodig zou zijn en geheel in strijd met het wezen van de Sta tuten en speciaal met de Bonds-arbitrage-regeling; dat de vergelijking van gedaagde van het onderhavig ge schil met de zaak Ideaal Film'Haghe Film onhoudbaar is, omdat in de laatste zaak tussen partijen na hun toetreding tot het lidmaatschap van de Bond een overeenkomst was gesloten om de behandeling van een bepaald geschil niet aan de Bondsarbitrage, maar aan de burgerlijke rechter voor

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 32