ARBITRALE VONNISSEN IN HOGER BEROEP 32 te leggen, terwijl daartegenover in het onderhavig geschil partijen vóór hun toetreding particuliere arbitrage waren overeengekomen, welke overeenkomst is gewijzigd door de toetreding van gedaagde tot het donateurschap van de Bond, waarbij hij zich onderwerpt aan de Bondsarbitrage; dat aan de bepaling, vervat in het slot van artikel IA van het Arbitrage-Bondsreglement, waarbij aan de Commissie van Geschillen worden onttrokken geschillen, die volgens enig Bonds- of bedrijfsreglement vallen onder de rechtsbe voegdheid van enig bij dusdanig reglement aangewezen college, de gedachte ten grondslag ligt, dat bepaalde ge schillen door andere colleges dan de Commissie van Ge schillen moeten worden beslecht, zoals onder andere het geval is bij de arbitrage-commissie, bedoeld in artikel 11 van het Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement bij geschillen over de verlenging van huurcontracten van bioscopen; dat vaststaat, dat het onderhavig geschil niet valt onder de rechtsbevoegdheid van een ander bij Bonds- of bedrijfs reglement aangewezen college dan de Commissie van Ge schillen; dat uit het vorenstaande volgt, dat de door gedaagde op geworpen exceptie van onbevoegdheid ongegrond moet wor den geacht; ALVORENS EINDUITSPRAAK TE DOEN: VERKLAART ZICH BEVOEGD van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bio scoop-Bond; VEROORDEELT gedaagde in de kosten van deze voor lopige uitspraak, bedragende 50. Aldus gewezen te Amsterdam op 30 Mei 1951- De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale vonnissen gewezen. In zake: MIJ. VOOR CINEGRAFIE N.V., gevestigd te Amster dam en kantoorhoudende aldaar aan de Prinsengracht 452, appellante oorspronkelijk gedaagde, en R. UGES Jr., exploitant van het Apollo Theater te 's-Gra- venhage en kantoorhoudende aldaar aan de Spuistraat 21, geïntimeerde oorspronkelijk eiser. De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbi trage-college voor de beslechting van geschillen, in tweede en hoogste instantie tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge schillen (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, gewezen op 30 Mei 1951, van welk vonnis de be slissing luidt: ..Veroordeelt gedaagde om de door eiser ten kantore van gedaagde ingeleverde tien aandelen a in gedaagdes vennootschap genummerd 21/30 om te wisselen tegen nieuwe op zijn naam gestelde aandelen, veroordeelt gedaagde voorts in de geschilkosten, bedragende 50. IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante bij request van 12 Juni 1951 beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Ge schillen (Eerste Kamer) d.d. 30 Mei 1951, van welk request afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Woensdag 18 Juli 1951 op het Bureau van de Nederland sche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse stand punten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde plaats zijn verschenen de heren W. Huls- hoff Pol en P. J. van Moock, diracteuren van appellante, en Mr. J. Kist, gemachtigde van de heer R. Uges Jr., geïnti meerde, alsmede de heer A. J. G. Strengholt als getuige; dat Mr. J. Kist aan de Raad een schriftelijke machtiging d.d. 12 Juli 1951 van geïntimeerde heeft overgelegd, om hem in deze in de meest uitgebreide zin te vertegenwoordigen: dat de heren W. Hulshoff Pol en P. J. van Moock namens appellante in hoofdzaak hebben verklaard, dat op 15 Decem ber 1949 de vergadering van aandeelhouders een voorstel lot statutenwijziging heeft aangenomen; dat op 2 September 1950 de verklaring van geen bezwaar van de Minister van Justitie is afgekomen en op 30 October 1950 de acte voor de notaris is gepasseerd; dat op die laatste datum de aan delen gefixeerd werden; dat weliswaar nog een termijn is genoemd waarbinnen de aandeelbewijzen aan toonder op naam moesten zijn gesteld, doch dat de datum van 30 Octo ber voor de te naamstelling beslissend is; dat nadien de aan delen niet zonder meer leverbaar waren, en de aandeelhou ders aan de nieuwe statuten waren gehouden; dat de aan delen der N.V. eigenlijk altijd op naam waren, aangezien de aandeelhouders bekend waren en dat met de statuten wijziging de situatie zoals die in feite al jaren bestond is bestendigd; dat de heer A. Strengholt op de statutenwijzi ging attent is gemaakt eerst mondeling en later schriftelijk op 28 November; dat de heer Strengholt nimmer tegen de nieuwe situatie bezwaren naar voren heeft gebracht; dat appellante op 12 December bericht ontving over de ver koop van de aandelen van de heer Strengholt aan geïnti meerde tegen welke overdracht zij op 13 December bezwaar heeft gemaakt; dat wanneer aandelen aan toonder omgezet moeten worden in aandelen op naam hiervoor een aantal administratieve maatregelen nodig zijn; dat op zuiver admi nistratieve gronden de datum van 1 Januari 1951 in de statuten is genoemd, doch dat de datum van 30 October beslissend is voor het bepalen van de aandeelhouders; dat de toonderaandelen van geïntimeerde pseudo-aandelen op naam waren; dat de aanvankelijke aandeelhouders er allen nog zijn en hun kring klein is; dat alleen enkelen meerdere aandelen hebben dan oorspronkelijk; dat het deel van de statuten neergelegd in artikel 4 niet een normaal onderdeel van de statuten is, doch alleen een deel voor de notaris om een administratieve overdracht mogelijk te maken; dat de toonderbewijzen nog moesten worden omgewisseld, doch dat de aandeelrechten sedert 30 October 1950 vastlagen; d?f bovendien de heer Strengholt zich als aandeelhouder had gemeld; dat hij namelijk op 22 September 1950 had geschre ven tien aandelen te willen verkopen en dat de N.V. uit vroegere gegevens bekend was dat hij aandeelhouder was van de aandelen 21/30; dat hem erop gewezen is dat hij zijn aandelen alleen op de in de nieuwe statuten voorgeschreven wijze kon overdragen; dat de N.V. meent het recht te heb ben van de heer Strengholt reeds voor 1 Januari 1951 te verlangen zijn aandelen op de in de Statuten voorgeschreven wijze te verkopen, omdat hij zich als aandeelhouder had aangemeld; dat, voor zover spreker bekend, er vermoe delijk geen enkel bezwaar tegen geïntimeerde als aandeel houder zou zijn, doch dat het hier om een principiële zaak gaat en de N.V. niet voor een fait accomplis gesteld wil worden; dat nu feitelijk op het moment dat de aandeelhou dersvergadering de nieuwe statuten goedkeurde de N.V. besloten werd, de aandeelhouders die in strijd daarmede handelen iets doen wat ten nadele is van de N.V.; dat op grond hiervan de morele kant voor appellante van belang is; dat appellante prijs stelt op een behandeling van deze zaak voor de arbitrage omdat voor een rechter de zaak mis schien juridisch zo duidelijk zou kunnen zijn als Mr. Kist

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 33