34 haar standpunt dat zij gerechtigd was te weigeren de liti gieuze aandelen ten name van geïntimeerde te stellen voor een belangrijk deel op morele gronden verdedigt; dat de Raad echter niet onderschrijft, dat hier morele gronden zouden kunnen gelden en van mening is, dat een beroep hierop deze zaak ten onrechte in een andere dan een commerciële sfeer brengt, aangezien hij tot de overtui ging is gekomen dat de onderhavige aandelentransactie voor alle betrokken partijen waaronder ook de N.V. een normale zakelijke transactie is geweest nu appellante in de gelegenheid is geweest de litigieuze aandelen op 'de voorwaarden van de heer A. J. G. Strengholt te kopen doch zulks heeft geweigerd, en ook overigens het doel van de N.V. blijkens artikel 2 van de Statuten geen ander is dan een zakelijk; dat het ter zitting gedane verzoek van geïntimeerde, zijn eis in eerste instantie gedaan in die zin te mogen aan vullen dat appellante bovendien zou worden veroordeeld de litigieuze aandelen binnen een bepaalde termijn ten name van geïntimeerde te stellen en uit te leveren, niet in over weging kan worden genomen, aangezien een vordering in eerste instantie gedaan in tweede instantie niet kan worden uitgebreid en de Raad hiermede inderdaad meer zou moeten toewijzen dan in eerste instantie is gevorderd; dat op genoemde gronden het vonnis van de commissie van Geschillen moet worden bevestigd en appellante dient te worden veroordeeld tot betaling van de geschilkosten welke in tweede instantie worden begroot op 100,zodat deze in totaal komen te bedragen 150, RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Ge schillen, waarvan beroep; VEROORDEELT appellante tot betaling van de geschil- kosten in beide instanties, in totaal bedragende 150, (honderd vijftig gulden). Aldus gewezen te Amsterdam op 3 September 1951. o In zake: B. A. G. HEEMSKERK, exploitant van het Nova Thea ter te Amsterdam, kantoor houdende te Bodegraven aan de Kerkstraat 51, appellant oorspronkelijk gedaagde, en KINO-APPARATEN EN INSTRUMENTENFABRIEK L. B. KAGENAAR Tr., gevestigd te Utrecht aan de Jeker- straat 82, geïntimeerde oorspronkelijk eiser. De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland- sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbi trage-college voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste instantie o.m. tussen leden en donateurs van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge schillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, gewezen op 19 Februari 1951, van welk vonnis de beslissing luidt: „Veroordeelt gedaagde om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen de som van 146,veroordeelt beide partijen tot betaling van 25,geschilkosten." IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellant bij request van 6 Maart 1951 beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Ge schillen (Tweede Kamer) d.d. 19 Februari 1951, van welk request afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be schouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Woensdag 18 Juli 1951 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse stand punten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde plaats zijn verschenen de heer B. A. G- Heemskerk, appellant, en de heer L. B. Kagenaar, geïnti meerde; dat de heer B. A. G. Heemskerk in hoofdzaak heeft ver klaard, dat het zijn bedoeling was het beroepschrift aan de Raad van Beroep te richten en hij de adressering alsnog aldus wijzigt; dat hij wat betreft de geciteerde brief van 28 Maart zich herinnert indertijd een brief van geïntimeerde ontvangen te hebben, waaruit hij kon opmaken geacht te worden een order voor de B-automaten gegeven te hebben, welke brief hem verbaasde; dat hij bij zijn raadsman geïnfor meerd heeft of hij met deze brief verplicht kon worden de automaten te nemen, doch deze zeide, dat ind:en hij niet schriftelijk een bestelling had gedaan, hij door die brief geen verplichting tegenover geïntimeerde kon krijgen; dat hij daarom op de brief niet heeft geantwoord, doch wel tot de heer Kagenaar heeft gezegd niets besteld te hebben; dat er geen sprake van is dat hij voor de brandweer de automaten moest aanbrengen; dat zij ook thans nog niet op zijn appa raten zitten en hij geen moeilijkheden erover met de brand weer heeft; dat de automaten niet speciaal voor spreker gemaakt behoefden te worden; dat de heer Kagenaar zelf de automaat op zijn apparaat heeft gemonteerd, die het echter alleen maar kwam demonstreren; dat de automaten uiteindelijk niet goed bleken te zijn en hij ze weer van zijn apparaten heeft afgehaald; dat op de dag dat de automaten gemonteerd werden spreker aanvankelijk zelf niet thuis was, doch dat de heer Kagenaar, toen sprekers broer verklaarde van de zaak niets af te weten en aarzelde hem in de ge legenheid te stellen de automaten te monteren, had ver klaard dat hij deze alleen maar kwam demonstreren; dat spreker bij zijn thuiskomst de heer Kagenaar in de cabine bezig vond de automaten te monteren; dat spreker meteen verklaard heeft dat met de automaten het beoogde doel niet werd bereikt, omdat ze niet goed functionneerden; dat de heer Kagenaar zeide dat de automaten in het gebruik beter zouden gaan -werken en dat spreker ze maar eens moest proberen; dat hij zich meent te herinneren dat de auto maten ongeveer veertien dagen op de apparaten hebben gezeten; dat het mogelijk is dat het enige tijd heeft geduurd, alvorens hij ze heeft teruggezonden, doch dat hij wel onmid dellijk een en ander met de heer Kagenaar heeft besproken; dat de heer L. B. Kagereaar in hoofdzaak heeft verklaard, dat op 15 Maart 1950 een aanbieding voor twee B-automaten is gedaan, welke apparaten speciaal voor appellant gemaakt moesten worden en tot het aanbrengen waarvan deze wilde overgaan op advies van de brandweer; dat deze aanbieding op 16 Maart is bevestigd, waarop appellant op 20 Maart heeft geschreven besloten te hebben voorlopig van de be stelling van de B-automaten af te zien; dat inmiddels de fabriek de fabricage van de automaten ter hand had geno men, weshalve op 22 Maart aan appellant geschreven is dat het niet eenvoudig zou zijn de order zonder enige kosten berekening te annuleren; dat op de beurs van 27 Maart is overeengekomen dat de B-automaten zo spoedig mogelijk geleverd zouden worden, hetgeen geïntimeerde op 28 Maart heeft bevestigd; dat hierna geïntimeerde de automaten normaal heeft geleverd en één automaat door haar monteur heeft doen monteren; dat toen spreker die dag 's avonds zijn monteur afhaalde hem niet gebleken is, dat appellant de automaten niet accepteerde, die bovendien zelf de andere automaat zou monteren; dat geïntimeerde een tijdlang niets van appellant heeft gehoord totdat deze over de prijs recla meerde, waarop geïntimeerde zich bij schrijven van 4 Juli bereid heeft verklaard enige korting te verlenen; dat echter op 17 Augustus de B-automaten plotseling terug werden ont vangen, waarover geïntimeerde dezelfde dag nog heeft ge schreven, omdat zij de bedoeling ervan niet begreep; dat van de bestellingen nimmer orderbriefjes worden opgemaakt, doch dat het de gewoonte is dat deze de volgende dag wor den bevestigd; dat voor zover hij hier kan nagaan de auto-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 35