LEDENRAADSVERGADERING
OP 18 December jl. is op het Bondsbureau
een vergadering van de Ledenraad ge
houden, welk college was samengesteld
uit de heren M. P. M. Vermin en J. S.
Croeze, respectievelijk Voorzitter en
Vice-Voorzitter van het Hoofdbestuur, E. Alter,
D. van Leen, R. A. van Mourik, J. L. Paerl,
B. J. Schimmel, F. L. D. Strengholt, P. Vermeer
Jr. en Weening, gedelegeerden van de Bedrijfs-
afdeling Filmverhuurders, alsmede de heren S,
Barnstijn, gedelegeerde van de Afdeling Den
Haag, J. van Bentum van de Afdeling Het Wes
ten, C. J. Blad van de Afdeling Amsterdam, J.
Nijland Jr. van de Afdeling Het Centrum, J. E.
F. de Nijs van de Afdeling Het Zuiden, G. J.
Milius van de Afdeling Het Noorden, C. M.
Westland van de Afdeling Het Oosten en C. van
Willigen van de Afdeling Rotterdam.
Na uitvoerige discussies heeft de Ledenraad
het overeenkomstig het amendement der Afdeling
Amsterdam gewijzigde voorstel der Bedrijfsafde
ling Filmverhuurders tot wijzing van artikel 10
van het Bedrijfsreglement ter zake ener Aanvul
ling van de Algemene Voorwaarden van Verhuur
en Huur van Films goedgekeurd, zodat artikel 10
van dit reglement thans luidt als volgt:
,,In vertoningsovereenkomsten mag de
auteursprijs uitsluitend bedongen worden in
de vorm van een aandeel in de opbrengst van
de betreffende hoofdfilm, zonder garantiesom
met betrekking tot deze opbrengst.
Uitgezonderd van deze bepaling zijn ver
toningsovereenkomsten ten behoeve van bio
scopen, welke volgens een door het Bonds
bureau per kalenderjaar op te maken lijst een
opbrengst hebben van ten hoogste 260.
gemiddeld per vertoningsweek. In deze ver
toningsovereenkomsten mag de auteursprijs
ook worden bedongen in de vorm van een
aandeel in de opbrengst van de betreffende
hoofdfilms met een garantiesom van ten
hoogste 40.
Onder „opbrengst" wordt in dit hoofdstuk
verstaan het totale bedrag der bruto-ont-
vangsten aan toegangsprijzen, exclusief toe
slag voor variété, onder aftrek van verma-
kelijkheidsbelasting en omzetbelasting."
Voorts heeft de Ledenraad overeenkomstig het
voorstel van het Hoofdbestuur besloten een nieuw
Bedrij fsbesluit in zake de uitvoering der deviezen-
regeling vastgesteld, zulks overeenkomstig de
tekst van het thans vigerend bedrij fsbesluit van
die naam (reglementenboekje nr. 4, pagina's 37
39), met dien verstande, dat in de artikelen 1, 2
en 8 het jaartal „1951" gewijzigd wordt in „1952".
De volledige tekst van het nieuwe bedrijfsbe-
sluit is elders in dit nummer afgedrukt.
De Ledenraad heeft ongegrond verklaard het
door de heer D. J. Werner, eigenaar van het
filmverhuurkantoor Royal Film te Haarlem aan
hangig gemaakte hoger beroep tegen een beslis
sing van het Hoofdbestuur, waarbij afwijzend is
beschikt op het verzoek van de heer Werner om
toelating van de firma D. J. Werner en H. F.
Hanekamp tot het lidmaatschap van de Bond en
inschrijving van genoemd filmverhuurkantoor ten
name van de nieuwe firma in het Bedrijfsregister.
Ter ,nadere bestudering heeft de Ledenraad
aangehouden zowel het voorstel van het Hoofd
bestuur tot wijziging van artikel 1 van het Alge
meen Bedrijfsreglement (wijziging van de defi
nities van filmfabrieken en filmproducenten) als
het voorstel tot vaststelling van een reglement,
waarbij een bedrijfsafdeling filmfabrikanten en
filmproducenten zou worden opgericht.
Bij de rondvraag heeft de Voorzitter inlichtin
gen verstrekt over de onderhandelingen, welke
het Hoofdbestuur met de Televisie Stichting voert
over een aan te gane overeenkomst voor de leve
ring van bepaalde films onder speciale voor
waarden.
Voorts is bij de rondvraag van gedachten ge
wisseld over de actie tegen de abnormaal hoge
vermakelijkheidsbelasting.
BEDRIJFSBESLUIT IN ZAKE DE
UITVOERING DER
DEVIEZENREGELING
De Ledenraad van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond,
OVERWEGENDE:
dat ten behoeve van de import van belichte
films betalingscontingenten zijn, respectievelijk
worden beschikbaar gesteld, waarvan het beheer
is, respectievelijk wordt opgedragen aan de Bond;
dat deze betalingscontingenten gesplitst zijn in
maxima voor U.S.A.-dollars en andere valuta;
dat de beschikbaarstelling van deze contingen
ten een regeling van het verbruik noodzakelijk
maakt;