Tü
m en
jeugd
BEOORDELINGSINSTANTIE GEINSTALLEEKI
ONDER zeer grote belangstelling is op
Woensdag 13 Februari j.1. door het be
stuur van het Instituut Film en Jeugd
een commissie geïnstalleerd, die als be
oordelingsinstantie zal functionneren
voor het materiaal dat voor speciale kinderver
toningen wordt aangeboden.
Deze plechtigheid vond plaats in het nieuwe
bioscoopzaaltje van het Gemeentelijke Museum te
Amsterdam in tegenwoordigheid van de Minister
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
Zijne Excellentie Prof. Dr. F. J. Th. Rutten.
Onder de talrijke aanwezigen waren onder meer
vertegenwoordigers van de Ministeries van Bin
nenlandse Zaken, van Justitie en van Sociale
Zaken, vertegenwoordigers uit de kringen dei-
gemeentelijke overheid, van het filmbedrijf, van
het schoolwezen, van het jeugdwerk, van het
maatschappelijk werk, van het verenigingsleven
enz.
Installatierede van de voorzitter van het Instituut
De voorzitter van het Instituut Film en Jeugd,
de heer J. Pront, wees er in zijn installatierede op,
dat met het toenemende bioscoopbezoek door kin
deren de behoefte groeit om zich op de daarmede
verbonden vraagstukken te bezinnen. Het in Octo-
ber 1950 te 's-Hertogenbosch gehouden congres,
dat inzonderheid gewijd was aan films en haar
vertoning voor de jeugd, sprak onder meer de
wens uit om een beoordelingsinstantie in het leven
te roepen voor het materiaal dat voor kindervoor
stellingen wordt aangeboden. Deze commissie is
thans gevormd en de normen zijn na breed beraad
vastgesteld. Beoordeeld zal worden op „aanvaard
baarheid" (I) of „geschiktheid" (II) of „aanbe
velenswaardigheid" (III) voor kinderen van zeven
tot tien jaar en elf tot veertien jaar. Voor vijftien
tot achttien jaar zal alleen op „aanbevelenswaar
digheid" beoordeeld worden. Voor de categorieën
I en II gelden de volgende normen:
de film moet niet kwetsend zijn voor gods
dienstige gevoelens, zedelijke opvattingen of
de goede smaak, noch schadelijk zijn voor de
vorming van de jeugd in deze opzichten;
de film moet in het algemeen paedagogisch
niet onverantwoord zijn en aangepast zijn aan
het ontwikkelingspeil en de ervaringswereld
van de genoemde leeftijdsgroepen;
de film moet niet schadelijk zijn voor de
lichamelijke of geestelijke gezondheid en ten
minste aan enige aesthetische eisen voldoen.
Voor categorie III geldt bovendien, dat de film
in een of meer opzichten waardevol moet zijn, bij
voorbeeld vanwege de zedelijke-, paedagogische-,
culturele-, sociale-, artistieke- of instructieve
waarde of ontspanningswaarde.
De leden van de beoordelingscommissie zullen
hun taak geheel belangeloos vervullen. Filmver
huurders kunnen tegen zeer matige vergoeding
hun materiaal laten „waarmerken" en van dit
„waarmerk" gebruik maken. Materiaal, dat niet
wordt aangeboden, wordt niet beoordeeld. Mate
riaal, dat geen praedicaat krijgt, zal niet als
zodanig bekend gemaakt worden. Herbeoordeling
is mogelijk.
De heer Pront zeide er met voldoening melding
van te kunnen maken, dat verschillende gemeen
ten belastingfaciliteiten zullen gaan verlenen voor
films, welke een praedicaat van de commissie ver
worven hebben. Spreker deelde verder mede, dat
onderscheidene filmverhuurders reeds hun mede
werking hebben toegezegd en dat de Nederland-
sche Bioscoop-Bond er naar streeft zijn leden in
dit opzicht aan te moedigen.
Inzonderheid beklemtoonde spreker dat organi
satoren van speciale kindervoorstellingen vaak
minder letten op de kwaliteit van de aangeboden
films, dan wel op de prijs, met als gevolg dat in
ons land heel wat vertoningen worden gegeven
met uit België gesmokkelde filmpjes van dubieuze
kwaliteit.
De voorzitter besloot zijn rede met de hoop uit
te spreken, dat de film een haar waardige plaats
zal innemen in de ontwikkeling en de ontspan
ning van het kind.
Hierna verklaarde hij namens het bestuur de
beoordelingscommissie voor geïnstalleerd.
Toespraak van Minister Rutten
Zijne Excellentie Prof. Dr. F. J. Th. Rutten,
Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen, verklaarde de ontwikkeling van het Instituut
Film en Jeugd met belangstelling te hebben ge
volgd. Niemand twijfelt er aan, dat de film kin
deren beïnvloedt, maar van de aard van deze
invloed hebben wij maar een zeer oppervlakkige
kennis. Spreker juichte het toe, dat het Instituut
het onderzoek in deze materie ter hand genomen
12