bedoeling de vertoning van films van bijzondere
standing te bevorderen.
Wij hebben ook een gelukkige ontwikkeling
gezien in het werk van de Centrale Commissie
voor de Filmkeuring, toen zij de mogelijkheid, haar
in artikel 1 lid 2, 2e der Wet gegeven, voldoende
ruim ging interpreteren, en films van een instruc
tief karakter als zodanig worden gekeurd. Deze
keuringsuitslag betekent dan in de practijk een
aanbeveling voor de betrokken film.
Ook de nakeuring heeft zich op het terrein van
de positieve filmactie begeven en een geschikt-
heidskeuring in het leven geroepen. Deze instel
ling begeeft zich ook echter voor wat de geschikt-
heidsnormen aangaat andermaal op negatief ter
rein, zij ontraadt op geschiktheidsgronden. Te^en
deze werkwijze heeft het bedrijf bezwaren. Wij
hebben hier immers eenzelfde instantie met twee
erlei negatieve beoordelingen, namelijk in de eer
ste plaats volgens normen van strijdigheid met
openbare orde en goede zeden, strenger dan door
de overheid aangelegd, en op de tweede plaats
volgens normen van geschiktheid, waardoor het
voorkomt dat een film, die eenmaal is toegelaten
volgens de eerste norm, overeenkomstig de tweede
wordt ontraden. Deze ontwikkeling kan ongetwij
feld tot verwarring leiden bij publiek en onder
nemers."
Bij zoveel ijver om voor ons volk uit te maken
wat het wel en niet mag zien en wat het volgens
bepaalde groepen of personen zou moeten zien of
niet zou moeten zien, had men het kind vergeten.
En is het niet het kind. dat in de eerste plaats
bescherming en leiding behoeft bij het ondergaan
van invloeden door zijn contact met de geestes-
uitingen van volwassenen? Spreker wenste daar
om de Stichting „Film en jeugd" geluk met haar
initiatief om alle vraagstukken, die het contact
film en jeugd met zich brengt, te bundelen en te
ordenen en zo mogelijk naar verantwoorde oplos
singen te streven. Een van de practische verwe
zenlijkingen van haar doeleinden is het thans
geïnstalleerde instituut van vrijwillige geschikt-
heidskeuring voor kinderen. Spreker achtte zich
gelukkig de Stichting namens het bedrijf de ver
zekering te kunnen geven, dat zij daarbij op steun
van de zijde van het bedrijf kan rekenen. Hij
juichte het toe, dat zij dit initiatief had
genomen en niet de Wetgever. Veel ouders zou
den immers bezwaar maken tegen het feit, dat
door een overheidsinstantie bepaalde films als
„geschikt" voor hun kinderen zouden worden aan
geprezen. In tal van gevallen zullen namelijk
ouders en opvoeders het met de keuringscommis
sie, wat de geschiktheid aangaat, niet eens zijn
en zelfs zijn gezagsconflicten denkbaar. Ook het
principieel gevaar is niet denkbeeldig, dat wij een
soort films voor onze jeugd vrij zouden krijgen die
van een zeer bepaalde geschiktheid blijk zouden
geven overeenkomstig een zeer bepaalde overtui
ging, die toevalligerwijze heerst in de betrokken
keuringscommissie.
,.Dat de geschiktheidskeuring voor kinderen op
particulier terrein is gebleven en vrij, vinden wij
verheugend", aldus de Bo.ndsdirecteur.
Spreker herinnerde er aan dat hij op 5 Maart
1947 bij de discussies over de herziening van
de Bioscoopwet in de commissie ad hoc er op
gewiezen heeft dat particuliere verenigingen in
samenwerking met het bedrijf een grote activiteit
kunnen ontplooien betreffende het geven van
voorstellingen met films, welker inhoud zich
meer speciaal richt tot de kinderfantasie en
de kinderwereld. Dit is een moeilijke aangele
genheid, waarvoor bij de leden van de Bioscoop-
Bond grote belangstelling bestaat en die in samen
werking met jeugdverenigingen, vrouwenbonden
en oudersverenigingen en eventueel met het on
derwijs, tot oplossing is te brengen.
„Aan de oplossing probeert de Stichting thans
een begin te maken", zo besloot spreker. „Moge
de practijk zegenrijk zijn voor onze jeugd.
Het feit, dat wij dan kennelijk meer aanleg
hebben tot het beoordelen van films dan tot het
scheppen er van kan wellicht bovendien zijn goede
zijden hebben met betrekking tot de vervaardiging,
de distributie en de vertoning van films, geschikt
voor onze kinderen. Het Instituut kan een steun
zijn voor allen die op dit terrein werkzaam zijn óók
voor de ondernemers op filmgebied die hun taak
commercieel moeten zien en maatschappelijk dur
ven te zien."
Overige sprekers
De Voorzitter der Nederlandse Jeugd Gemeen
schap, Ds. N. O. Steenbeek, begroette met vreugde
de installatie van deze beoordelingscommissie. In de
kringen van de vrije jeugdvorming en van de
14
1 I'"i"üi»1"»imiHiNMiHMmwMmfiiinitiitiiimHiHiiiiiiniiiiiiiiiHiimHiiiiiiiiimitiiiiniiiiinin[~*|
„De kinderen zullen het werkelijke leven moeten j
leren zien op de film, en hebben daarom dikwijls aan
iets anders behoefte dan de volwassenen. (Daarmee 1
is eo ipso de „droom" nog niet gedisqualificeerd, waar j
de volwassenen naar haken. Waarom bedenken wij j
toch zo weinig, dat iedere kunstvorm gelijkenis
1 met de droom vertoont? Deze dingen zijn heel wat 1
minder simpel, dan de bezorgde kritikasters plegen te
weten!) En van dat werkelijke leven zullen zij vele
spanningen ongetwijfeld zonder enige schade kunnen
verdragen, indien hun maar meteen geleerd wordt, dat
zij het leven de baas kunnen blijven".
(D s. W. G. Overbosch, predikant j
te Amsterdam: De plaats van de film in
het leven der hedendaagse jeugd;
Tweede Nationale Congres van het Insti-
tuut „Film en Jeugd"). 1
rnillHlllllllllllllllllllll1IUI'lll11ll1lllllllllllllMllilllllHII1llllllllllllllllll)IIIIIIIIIIMIIIllMIIIIIII[IIIIIMIMIIIItillllM)IIIIIIWMIIIIIIIIIIIIIMIl|