televisie in Vlederland
OVERZICHT DER TOT DUSVER DOOR DE OVERHEID
GETROFFEN REGELINGEN
IN de Nederlandse Staatscourant van 21 No
vember j.1. verscheen een op 29 September '51
door de Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen genomen beschikking hou
dende grondregelen voor het televisie-experi
ment. Blijkens deze .Televisiebeschikking 1951"
is voor het doen van televisie-uitzendingen een
machtiging vereist, waaraan de Minister voor
waarden kan verbinden, terwijl het toezicht over
en de controle op het televisie-omroepbedrijf
met uitzondering van de zenderapparatuur
eveneens bij deze Minister berusten.
Wat betreft het vertonen van films is aan
sluiting gezocht bij de bestaande wetgeving. Ar
tikel 6, lid 2, bepaalt namelijk, dat alleen uitzen
ding wordt toegestaan van films of van gedeelten
van films, die door de Centrale Commissie voor
de Filmkeuring, als bedoeld in artikel 15 van de
Bioscoopwet 1926, voor alle leeftijden zijn goed
gekeurd. Ten aanzien hiervan wordt door de
Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen, Mr. J. M. L. Th. Cals, in zijn Nota
aan de Tweede Kamer betreffende het Rege
ringsbeleid in zake de Televisie opgemerkt, dat
in overeenstemming met de bedoeling van de
Bioscoopwet om zeer jeugdige personen te be
schermen, de keus is bepaald op films voor alle
leeftijden, omdat bij de televisie niet, zoals bij de
bioscoop, van Overheidswege maatregelen kun
nen worden getroffen, die het jeugdige personen
onmogelijk maken vertoningen bij te wonen, die
niet voor hen geschikt zijn.
Voorts bepaalt de Televisiebeschikking in arti
kel 7, dat de Minister personen, aan wie te wijten
is, dat een uitzending in strijd met het bepaalde in
artikel 6 is geschied, voor een door hem te be
palen termijn alle medewerking aan de uitzendin
gen kan ontzeggen.
Bij besluit van 29 September 1951 is aan de
Nederlandse Televisie Stichting, gevestigd te
Hilversum, voor de tijd van twee jaren, ingaande
1 October 1951, machtiging verleend tot het ge
bruiken van de experimentele televisiezendinstal-
latie. Aan deze machtiging zijn voorwaarden ver
bonden. Zij kan ook aan andere organisaties
worden verleend.
Handelsreclame is in de machtiging nadrukke
lijk verboden. De Regering acht geen voldoende
aanleiding aanwezig op dit ogenblik af te wijken
van de tot nu toe gevolgde regel, dat in de om
roep geen reclame voor derden mag worden ge
maakt. Wel maakt het vraagstuk der commerciële
uitzendingen reeds enige tijd een voorwerp van
studie uit in een speciaal daartoe in het leven
geroepen interdepartementale commissie.
In zijn Televisienota spreekt de Staatssecreta
ris va,n Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
de verwachting uit dat de Televisieraad de kwes
tie handelsreclame in zijn adviezen zal betrekken
en wijst er verder op, dat de omstandigheid, dat
de kijkers voorshands slechts één programma kun
nen kiezen, speciale beperkingen aan de uitzen
dingen oplegt. Met name zal de propaganda voor
het eigen verenigingsleven der omroeporganisa
ties, die in de klankomroep is toegestaan, zoveel
mogelijk moeten worden beperkt.
Televisieraad
Krachtens artikel 9 der Televisiebeschikking
1951 bestaat er een Televisieraad, die de Rege
ring op verzoek of eigener beweging van advies
dient omtrent alle met de televisie in verband
staande onderwerpen en in het bijzonder over
de inrichting en de invoering van een definitief
televisiebestel. Deze Televisieraad treedt mede in
de plaats van de Televisie-Commissie, die bij ge
zamenlijke beschikking van de Ministers van Ver
keer en Waterstaat en van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen dd. 14 September 1951 met
ingang van 1 October 1951 is opgeheven.
Er zijn verschillende redenen, waarom behoefte
gevoeld wordt aan een breed samengesteld col
lege van deskundigen, dat de Regering zal advi
seren over de vele vraagstukken van culturele,,
sociale, economische en juridische aard, die zich
bij de televisie en in het bijzonder bij de voorbe
reiding van een definitief televisiebestel voordoen.
De ontwikkeling van de televisie, met name int
Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, heeft de
ogen geopend voor een aantal moeilijkheden, wel
ke niet op technisch terrein liggen, doch welker
oplossing noodzakelijk is, voordat hier te lande
definitief tot televisie kan worden overgegaan.
In dit verband worde allereerst gewezen op
de directe werking van de televisie in de huiska
mer, waardoor een aantal vraagstukken wordt
opgeworpen van culturele, morele en sociale aard,
waarnaar in de naaste toekomst een uitgebreid
onderzoek zal moeten worden ingesteld. Voorts
denke men aan mogelijke belangentegenstellingen
tussen de filmindustrie en de bioscoopexploitanten
aan de ene zijde en de omroep aan de andere zijde.
24