ARBITRALE VONNISSEN IN HOGER BEROEP 31 De RAAD VAN BEROEP (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, heeft de volgende arbitrale vonnissen gewezen: In zake: N.V. IDEAAL FILM LABORATORIUM, N.V. PETER- SON en N.V. FILMFABRIEK PROFILTI, alle gevestigd te s-Gravenhage, N.V. MULTIFILM en N.V. FILMFA BRIEK POLYGOON, beide gevestigd te Haarlem en FIR MA TRIO FILM, gevestigd te Amsterdam, alle domicilie gekozen hebbende ten kantore van Mr. J. Martin Muller aan de Jan Luykenstraat 17 te Amsterdam, oorspronkelijk eiseres sen, verder te noemen partij fabrikanten, contra N.V. HAGHEFILM, gevestigd te 's-Gravenhage en kan- toorhoudende aldaar aan de Waldorpstraat 8, oorspronkelijk gedaagde, verder te noemen partij Haghefilm. De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Ar bitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting van geschillen in tweede en hoogste instantie tussen leden van de Nederland sche Bioscoop-Bond; IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge schillen (Tweede Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, gewezen op 23 April 1951, van welk vonnis de beslis sing luidt: „Bevestigt de bindende vaststelling van eiseressen, dat gedaagde door uitvoering te geven aan haar met de N.V. Eagle-Lion Filmmaatschappij gesloten overeenkomst van 17 November 1950 in zake de technische verzorging van het filmjournaal ,,De wereld van week tot week" de onderlinge overeenkomst tussen eiseressen en gedaagde van 18 Februari 1948, onder meer gewijzigd op 14 No vember 1949, overtreedt; verklaart eiseressen niet ontvankelijk in haar vorde ringen a. om vast te stellen, dat artikel V der onderlinge overeenkomst op gedaagde van toepassing is en blijft, zo lang zij leveringen verricht voortspruitend uit het jour- naakontract met de N.V. Eagle-Lion Filmmaatschappij van 17 November 1950 of uit een daarvoor in de plaats tredende overeenkomst, waarvan niet ten genoege van eiseressen is aangetoond, dat zij niet in strijd is met de onderlinge overeenkomst; en b. om vast te stellen, dat de overeenkomst tussen gedaagde en de N.V. Eagle-Lion Filmmaatschappij van 17 November 1950 niet rechts geldig is; veroordeelt gedaagde om voor of uiterlijk op 9 Mei 1951 aan het bestuur van de Stichting Bio-Vacantieoord te Amsterdam f 5.000,(vijf duizend gulden) te be talen, van welke betaling gedaagde zal zijn bevrijd, in dien zij vóór of uiterlijk op die datum ten genoege van eiseressen het bewijs zal hebben geleverd, dat de N.V. Eagle-Lion Filmmaatschappij haar voor het geleverde journaaiwerk voor de week van 23 Februari tot 2 Maart 1951 een prijs heeft betaald, die in overeenstemming is met de onderlinge overeenkomst tussen gedaagde en eiseressen; veroordeelt gedaagde voorts om voor of uiter lijk op 23 Mei 1951 aan eiseressen te betalen de conform artikel IV der onderlinge overeenkomst aan eiseressen verschuldigde vergoedingen wegens kosten gemaakt tot vaststelling van gedaagdes overtredingen respectievelijk de daarmede corresponderende boeteheffing de arbi- tragekosten daarbij inbegrepen alles op te maken bij staat en in geval van geschil bij wege van arbitrage vast te stellen; verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in haar vorde ring tot opening van boeken in geval een nieuwe over eenkomst tussen gedaagde en Eagle-Lion Filmmaat schappij tot stand komt; veroordeelt gedaagde voorts om aan eiseres-Profilti een schadevergoeding van 5.000,(vijf duizend gul den) te betalen; veroordeelt gedaagde ten slotte in de arbitrage- kosten, zijnde 100,voor het geschil tussen eiseres- Profilti en gedaagde en 150,voor het geschil tussen eiseressen en gedaagde, dus in totaal 250, IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat partij fabrikanten bij request van 4 Mei 1951 en partij Haghefilm bij request van 5 Mei 1951 beroep heeft aangete kend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) dd. 23 April 1951, van welke requesten afschrift aan dit vonnis is gehecht en welke beschouwd wor den als hier te zijn ingelast; dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Woensdag 3 October 1951 op het Bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde plaats zijn verschenen de heer E. J. Ver- schueren, directeur van de N.V. Multifilm, namens partij fabrikanten en haar rechtskundig raadsman, Mr. J. Martin Muller, terwijl tevens aanwezig was de heer C. S. Roem, directeur van de N.V. Profilti, enerzijds en de heren W. Mul lens Jr., L. N. van Velzen Sr. en Mr. R. H. Dijkstra, respec tievelijk bedrijfsleider, leider en rechtskundig raadsman van partij Haghefilm, alsmede de heer Van Velzen Jr., anderzijds; dat de heer E. J. Verschueren namens partij fabrikanten in hoofdzaak heeft verklaard, dat de onderlinge overeenkomst tussen zeven leden-filmfabrikanten van de Bond is tot stand gekomen, omdat ingevolge het feit dat de capaciteit der film fabrieken groter geworden was dan voor de binnenlandse behoefte nodig was, gevaar voor scherpe concurrentie dreig de, waardoor onder meer de rentabiliteit van de bedrijven in gevaar kon komen; dat hierom bepaalde minimum prijzen zijn vastgesteld, onder welke het voor niemand mogelijk zou zijn rendabel te werken; dat deze minimumprijzen slechts in het uiterste geval berekend zouden kunnen worden en alleen bij grote afname; dat de fabrikanten een onderlinge overeenkomst zijn aangegaan op de wijze als is geschied, een gevolg is van het feit, dat zij geen bedrijfsafdeling hadden; dat wat de kwestie van het tweede-keus materiaal betreft, deze in de vergadering van de gezamenlijke filmfabrikanten van 9 No vember 1949 door de heer Mullens naar voren is gebracht; dat men het er toen over eens was dat het weer ter beschik king komen van dit materiaal bij de herziening van de onder linge overeenkomst die toen aan de orde was in verband met de prijsverhoging van het materiaal verwaarloosd mocht worden, omdat dit materiaal slechts in zeer beperkte hoeveel heden verkrijgbaar is maximaal 20 van het beschikbare materiaal en omdat men tevens meende dat ingeval dit materiaal al eens geleverd kan worden, het prijsverschil een kleine tegemoetkoming zou betekenen in de meerdere kosten die de fabrikanten hadden doordat zij hun prijzen alleen ver meerderden met de netto meerkosten van het ruwe materiaal en dus de omzetbelasting over het prijsverschil voor eigen rekening namen, evenals de met 1 inmiddels verhoogde omzetbelasting; dat dit de geest van de bespreking is geweest, hetgeen door de andere aanwezigen kan worden onder schreven, al staat hierover in de notulen slechts een eindcon clusie; dat wat betreft de maatregel van partij fabrikanten ten opzichte van partij Haghefilm zij opgemerkt, dat oor spronkelijk alleen een boete was opgelegd; dat echter, toen in een nieuwe zitting bleek, dat partij Haghefilm een schikking met de N.V. Profilti niet zonder meer verwierp, in tweede instantie is uitgesproken dat partij Haghefilm aan een boete kon ontkomen, indien zij haar contract met de N.V. Eagle- Lion redresseerde en een regeling trof met de benadeelde partij, de N.V. Profilti; dat echter uiteindelijk partij fabrikan ten zich tot het opleggen van een boete heeft bepaald en de N.V. Profilti een schadeactie is begonnen; dat de fabrikanten weliswaar ingevolge artikel IV van de onderlinge overeen komst met een meerderheid van ten minste van het aantal

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 87