32
contractanten bevoegd zijn vast te stellen of een overtreding
is begaan, doch dat zij geen machtsmiddelen hebben een dien
tengevolge opgelegde boete te effectueren, weshalve artikel
VII in de overeenkomst is opgenomen; dat alleen ingeval van
een onredelijke beslissing, dat wil zeggen bij een foute toepas
sing van artikel IV, deze beslissing aan het oordeel van de
arbitrage is onderworpen; dat wat de vaststelling van de
overtreding betreft, de heer Mullens moeilijk kon stemmen,
doch dat de heer Roem bij de stemming aanwezig is geweest;
dat namelijk uit de notulen van de desbetreffende vergadering
van de fabrikanten van 24 Januari 1951 blijkt dat, nadat de
heren Mullens en Roem weer ter vergadering waren ver
schenen, spreker heeft voorgesteld de overtreding vast te
stellen en dat aldus besloten is; dat de vergadering van fabri
kanten de door partij Haghefilm en de N.V. Eagle-Lion ge
contracteerde nasynchronisatieprijs van f nauwkeurig
heeft bezien, doch dat partij Haghefilm er niet in is geslaagd
één van haar collega's van de redelijkheid van dit bedrag te
overtuigen; dat de fabrikanten weliswaar de bewerkingsprijs
en de materiaalprijs gescheiden factureren, doch dit partij
Haghefilm niet van haar verplichtingen ingevolge de onder
linge overeenkomst ontslaat; dat voorts het partij Haghefilm
bekend was, dat de fabrikanten haden vastgesteld, dat een
doorberekening van de tweede-keus-materiaalprijs niet rou
geschieden en zij zich hieraan had moeten houden; dat de
fabrikanten de prijsberekening van Haghefilm na 23 Februari.
niet als een redressering van het contract hebben geaccep
teerd, omdat zij van mening zijn dat partij Haghefilm er met
het factureren van de nieuwe prijzen niet is; dat bepalend is,
welke prijzen de klant accepteert en de N.V. Eagle-Lion te
kennen heeft gegeven met de nieuwe prijzen geen genoegen
te nemen; dat zolang de N.V. Eagle-Lion niet nadrukkelijk
bevestigt dat zij de verhoogde prijzen zonder voorbehoud
zal betalen, partij fabrikanten niet accepteert dat het con
tract gewijzigd zou zijn; dat partij Haghefilm zoals de zaak
thans staat te allen tijde veroordeeld kan worden tot betaling
van schade aan de N.V. Eagle-Lion; dat partij fabrikanten,
omdat zij zich realiseerde welke vérstrekkende gevolgen het
voor partij Hagefilm zou kunnen hebben, indien de Vaststel
ling van de overtreding rechtskracht zou krijgen, al het mo
gelijke heeft gedaan partij Haghefilm op de rechte weg terug
te brengen, weshalve in eerste instantie ook een voorwaar
delijke beslissing is gewezen;
dat partij Haghefilm hiervan geen gebruik heeft gemaakt;
dat echter partij fabrikanten er nog altijd meer prijs op stelt,
dat hetgeen tussen partijen overeengekomen is naar recht en
billijkheid nageleefd wordt dan dat zij de bestraffing van be
paalde leden zou wensen; dat partij fabrikanten bij een even
tueel te harer gunste uitvallende beslissing zich bewust is
van de conseguenties daarvan, doch dat zij alles zal doen om
een oplossing te vinden, wanneer zou blijken dat partij
Haghefilm in de toekomst op een andere wijze te werk zou
willen gaan;
dat de heer W. Mullens en Mr. R. H. Dijkstra namens
partij Haghefilm in hoofdzaak hebben verklaard over het punt
van het tweede-keus materiaal, dat dit materiaal op het mo
ment dat de onderlinge overeenkomst tot stand kwam nog
niet beschikbaar was; dat dit materiaal een inferieur soort is
en de levering hiervan tegen een lagere prijs geen wijziging
van de prijs van het materiaal betekent; dat zij aan de N.V.
Eagle-Lion een offerte heeft gedaan van cent printprijs
benevens materiaalkosten, waarbij zij heeft toegezegd dat zij
zoveel mogelijk tweede-keus materiaal zou leveren; dat zij
heeft voorgesteld aan de vergadering van fabrikanten toen de
overeenkomst in verband met de laatste prijswijziging werd
herzien ook voor het tweede-keus materiaal een voorziening
te treffen; dat echter dit punt door de Voorzitter is afgedaan
met de opmerking dat er nog zo weinig van dit materiaal
was, dat het niet van belang was: dat in de notulen hier
over verder niets staat vermeld; dat zij echter gezien het
feit dat het tweede-keus materiaal een ander materiaal betreft
dan waarin de overeenkomst voorziet, meende dat de over
eenkomst een verandering van prijs voor tweede-keus mate
riaal automatisch toeliet;
dat Mr. J. Martin Muller namens partij fabrikanten in
hoofdzaak heeft verklaard, dat wij wat betreft de vaststelling
van de overtreding door de vergadering van fabrikanten te
maken hebben met een geschilsbeslissing door een der par
tijen zelf; dat een dergelijke uitspraak partijen bindt, die im
mers zijn overeengekomen zich aan zon uitspraak te onder
werpen; dat wanneer een dergelijke beslissing niet wordt na
gekomen op grond van de overeenkomst aan de rechter kan
worden gevraagd de desbetreffende partij te veroordelen tot
nakoming van de overeenkomst; dat de rechter, naar de Hoge
Raad heeft uitgemaakt, de bevoegdheid heeft om een derge
lijke beslissing van partijen zelf ter zijde te stellen als hij ze
onredelijk of onbillijk acht; dat daarom de stelling van partij
Haghefilm onjuist is, dat de Commissie van Geschillen de
vaststelling van partij fabrikanten ten aanzien van de over
treding van partij Haghefilm als onjuist buiten effect had
dienen te stellen; dat een onderzoek naar deze juistheid name
lijk buiten het terrein van de Commissie valt; dat wanneer
de arbitrage dit wél zou hebben te onderzoeken, artikel IV
van de onderlinge overeenkomst overbodig en zonder zin zou
zijn, en het onaannemelijk is dat in een contract bepalingen
worden opgenomen die gemist hadden kunnen worden; dat
voorts partij Haghefilm door ondertekening van de overeen
komst er mede accoord is gegaan dat een bepaalde meerder
heid van fabrikanten kan beslissen of een overtreding heeft
plaats gehad; dat partijen door het feit van toetreding tot de
overeenkomst, gebonden zijn aan een beslissing op grond van
artikel IV; dat de beslissing van de Commissie van Geschil
len tot voorwaardelijke veroordeling van partij Haghefilm
tot betaling van een boete van 5.000,onjuist is, aange
zien zij alleen had te onderzoeken of de feitelijke vaststelling
door partij fabrikanten van de door Eagle-Lion betaalde prijs
voldeed aan eisen van redelijkheid en billijkheid en aan de
vaststelling van die prijs niet hadden mogen toekomen; dat
wel vaststaat dat partij fabrikanten zowel wat betreft de wijze
van behandeling van het geschil als wat betreft de inhoud
van hun beslissing hebben voldaan aan de daaraan te stellen
eisen van redelijkheid en billijkheid; dat partij fabrikanten
bij schrijven van 8 Februari heeft vastgesteld dat partij
Haghefilm door uitvoering te geven aan haar overeenkomst
met de N.V. Eagle-Lion de onderlinge overeenkomst over
treedt, welke overtreding overeenkomstig artikel V der over
eenkomst dient te worden gestraft; dat de dienovereen
komstig veschuldigd geworden boete moest worden betaaid,
tenzij aan bepaalde voorwaarden werd voldaan; dat voorts is
beslist dat, indien dit voor een bepaalde datum niet gebeurde,
partij Hagefilm ook voor iedere verdere levering voortsprui
tende uit het contract met de N.V. Eagle-Lion beschouwd
werd in strijd te handelen met de overeenkomst, waarvoor zij
boete zou moeten betalen; dat bij schrijven van 13 Maart is
vastgesteld dat aan de gestelde voorwaarden niet was vol
daan; dat partij fabrikanten van mening is dat de arbitrage
uitsluitend had te onderzoeken of de bindende geschilsbeslis
singen van partij fabrikanten als hiervoor bedoeld niet in
strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid waren; dat
daarom de Commissie van Geschillen ten onrechte heeft over
wogen dat de verschuldigdheid van partij Haghefilm van de
boete, uitsluitend bepaald kan worden door het feit of de
N.V. Eagle-Lion voor de bewerking en het afdrukken van
haar journaal al dan niet de verhoogde prijs betaalt; dat
deze overweging onjuist is; in de eerste plaats omdat zij te
beperkt is, aangezien het hier niet alleen gaat om al dan niet
verhoogde prijzen, gezien het feit dat partij Haghefilm ar
tikel I lid 2 en 4 en artikel II heeft overtreden, welke arti
kelen een veel ruimer terrein bestrijken: in de tweede plaats
omdat de Commissie van Geschillen niet had te oordelen over
de juistheid' van de besluiten van de fabrikanten en slechts
had te onderzoeken of de fabrikanten naar redelijkheid tot
hun bindende geschilsbeslissingen konden komen;
dat Mr. R. H. Dijkstra tevens heeft verklaard dat hij be
twijfelt of het mogelijk is zowel boete als schadevergoeding
toe te staan; dat partij Haghefilm op het standpunt staat dat
alle geschillen aan de Bondsarbitrage zijn onderworpen inge
volge artikel VII van de overeenkomst inclusief die van