33
de boeteheffing en dat de vaststelling van partij fabrikan
ten ingevolge artikel IV van de overeenkomst slechts een
vooronderzoek inhoudt; dat voorts met betrekking tot de be
slissing van partij fabrikanten zij opgemerkt, dat deze niet
door dè vergadering is genomen, aangezien de onderhavige
vergadering zonder de N.V. Haghefilm en de N.V. Profilti is
gehouden; dat de N.V. Haghefilm in dezen niet heeft ge
stemd; dat artikel IV van de onderlinge overeenkomst geens
zins in een eenzijdige bindende vaststelling voorziet; dat dit
artikel zuiver negatief is en alleen betekent dat, zolang niet
van het aantal contractanten tot de overtuiging is gekomen
dat er een overtreding is, er nimmer van boete sprake kan
zijn; dat echter de Commissie van Geschillen altijd tot taak
heeft uit te maken of de boete terecht is opgelegd en artikel
IV dan ook niet meer is dan een sluis die gepasseerd moet
worden; dat het niet juist is van de Commissie van Geschil
len, dat zij de beslissing van partij fabrikanten zonder meer
bindend heeft geacht en dat zij in een beoordeling van de
zaak had moeten treden; dat zij zelfs niet heeft nagegaan cf
bij het nemen van de beslissing de redelijkheid in acht was
genomen, laat staan of zij juist was; dat de onderlinge over
eenkomst niet in het kader van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond past, aangezien zij door één groep belanghebbenden is
vastgesteld en niet door alle belanghebbenden; dat daarom de
overeenkomst een hachelijke is te noemen; dat bij interpre
tatie van de overeenkomst in het oog moet worden gehouden,
dat men er de bedoeling mee had een unfaire concurrentie
strijd te voorkomen en de prijzen niet onder een redelijk ni
veau te doen dalen; dat de journaalprijs uitdrukkelijk gecal
culeerd was op een bewerkingsprijs van cent; dat partij
Haghefilm voor bewerkingskosten altijd een bedrag van
cent heeft gefactureerd; dat de splitsing van de journaal-
prijs in materiaalprijs en bewerkingskosten geschiedt in ver
band met de omzetbelasting en de contributie van de Neder
landsche Bioscoop-Bond; dat partij Haghefilm het Eagle-
Lion journaal in 1948 heeft gehad en het in 1949 aan de N.V.
Profilti heeft verloren, omdat zij niet in staat was de nasyn-
chronisatie te verrichten; dat partij Haghefilm aanvanKelijk
de NV. Profilti had gevraagd, of zij voor haar de nasyn-
chronisatie wilde doen, doch dat de N.V. Frcfilti daarop
rechtstreeks aan de Eagle-Lion een offerte heeft gedaan; dar
inmiddels partij Haghefilm een apparatuur vooi nasynchroni-
satie had en zij pogingen in het werk is gaan stellen
haar oude klant terug te krijgen; dat door haar offerte is ge
daan, welke resulteerde in de overeenkomst van 17 Novem
ber 1950; dat hierin sprake is van cent bewerkingsprijs
plus materiaalkosten, waarbij op verzoek van de N.V. Eagle-
Lion werd toegezegd dat zoveel mogelijk tweede-keus mate
riaal zou worden berekend; dat partij Haghefilm hiermede
meende binnen de grenzen van de onderlinge overeenkomst
te blijven, waarvan het doel is redelijke prijzen voor de be
werking te vragen; dat partij Haghefilm het niet fatsoenlijk
achtte voor het materiaal meer in rekening te brengen dan
de werkelijke kosten; dat de N.V. Eagle-Lion verontwaar
digd was dat de N.V. Profilti haar voor tweede-keus mate
riaal eerste-keus materiaalprijs had laten betalen; dat spreker
niet kan beoordelen of een nasynchronisatieprijs van f
redelijk is; dat partij Haghefilm meent dat zij met deze prijs
behoorlijk kan uitkomen, terwijl partij fabrikanten niet heeft
kunnen aantonen wat wèl een behoorlijke prijs was haars
inziens; dat partij fabrikanten op 8 Februari partij Haghefilm
heeft medegedeeld, dat zij in overtreding was van de over
eenkomst en een boete van 5.000,aan Bio-Vacantieoord
zou moeten betalen tenzij haar contract met de N.V. Eagle-
Lion op voor de gezamenlijke contractanten aanvaardbare
wijze werd herzien en met de N.V. Profilti een regeling werd
getroffen; dat die herziening niet zo eenvoudig was. omdat
dit ook van de N.V. Eagle-Lion afhing; dat deze N.V. uit
eindelijk partij Haghefilm niet wilde tegemoet komen, waar
door deze in een dwangpositie kwam; dat zij toen tot de N.V.
Eagle-Lion heeft gezegd op de contractuele voorwaarden
niet verder te leveren, hetgeen zij binnen de door de fabrikan
ten geëiste termijn aan de N.V. Eagle-Lion heeft medege
deeld; dat partij Haghefilm, die de schade zoveel mogelijk
heeft moeten beperken, daarbij heeft verklaard het journaal te
willen blijven bewerken tegen een prijs die volgens de ge
zamenlijke fabrikanten berekend moest worden; dat na 23 Fe
bruari op basis van het contract niet meer is geleverd; dat
partij Haghefilm bereid bleef tegen de nieuwe prijzen te le
veren, doch dat de N.V. Eagle-Lion anderzijds vrij was naar
een andere fabriek te gaan; dat uit het feit, dat de N.V.
Eagle-Lion inmiddels de gehele nasynchronisatie bij partij
Haghefilm heeft weggenomen blijkt, dat het contract niet
meer bestaat; dat nu partij Haghefilm na 23 Februari niet
meer tegen voor de fabrikanten onacceptabele prijzen heeft
geleverd het onredelijk is te verlangen dat zij toch boete be
taalt; dat partij fabrikanten haar redenering in dit opzicht
staaft met de stelling, dat het contract niet is ontbonden, doch
dat er bij een contract nu eenmaal twee partijen zijn en de
ene partij niet anders kan doen dan zich niet meer aan het
contract houden; dat dit in het onderhavige geval gebeurd
is en de N.V. Eagle-Lion zulks heeft geaccepteerd; dat zij
na 23 Februari het journaal op de nieuwe basis van partij
Haghefilm heeft betrokken; dat de N.V. Eagle-Lion wel de
gelijk de nieuwe prijzen van partij Haghefilm heeft aanvaard,
aangezien zij in haar brief van 26 Februari schrijft, dat zij
bereid is om ter voorkoming van onnodige schade en com
plicaties gebruik te maken van het aanbod van partij Haghe
film;
dat d'2 heer C. S. Roem nog heeft verklaard dat hij bij het
onderzoek met betrekking tot de overtreding van partij
Haghefilm niet aanwezig is geweest, doch dat hij daarover
wel heeft gestemd;
OVERWEGENDE:
dat partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle geschillen
tussen de leden onderling met uitsluiting van de burger
lijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zo
als die is geregeld in dat reglement;
dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van het onder
havige geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin uit
spraak te doen als arbitragecollege in tweede en hoogste
instantie;
dat zowel partij fabrikanten als partij Haghefilm overeen
komstig het daaromtrent in het Arbitrage-Bondsreglement be
paalde tijdig in beroep is gekomen;
dat voorop gesteld zij dat de Raad de Commissie van Ge
schillen niet kan volgen in haar gelijktijdige behandeling van
de zaken partij fabrikanten partij Haghefilm en N.V. Profilti
N.V. Haghefilm, welke resulteerde in het gecombineerde
vonnis van de Commissie van Geschillen dd. 2*3 April 1951,
aangezien deze zaken niet van dezelfde orde zijn en in laatst
genoemde zaak eerst een uitspraak kan worden gedaan na
dat die in eerstgenoemde zaak vaststaat, nu de N.V. Profilti
haar schadevordering heeft gegrond op de overtreding van
de onderlinge overeenkomst door de N.V. Haghefilm, welke
overtreding is vastgesteld door de fabrikanten, voorzover zij
deze overeenkomst zijn aangegaan en welke overtreding in
de zaak partij fabrikanten/partij Haghefilm in het geding is,
weshalve de Raad de behandeling van de beide zaken heeft
gesplitst en in iedere zaak apart vonnis wijst, waarbij de
Raad er van uit gaat. dat in feite de Commissie van Geschil
len, twee uitspraken heeft gedaan, zij het gecombineerd in
één stuk;
dat het aan de Raad voorgelegde geschil in beroep zijn oor
sprong vindt in een onderlinge overeenkomst tussen zeven
filmfabrikanten, houdende een vaststelling van minimumprij
zen en maximum-kortingen, op overtredingen of niet-nakoming
waarvan in artikel V een boete is gesteld en in artikel IV
een mogelijkheid voor de zeven ondertekenaren van de over
eenkomst om zelf met een meerderheid van ten minste
van het aantal contractanten te beslissen of een overtreding
of niet-nakoming heeft plaats gevonden;
dat zulk een beslissing ten aanzien van partij Haghefilm
door zes van de zeven ondertekenaren is genomen blijkens
een schrijven van laatstgenoemden aan partij Haghefilm van
8 Februari 1951, waarbij is vastgesteld, dat partij Haghefilm,